Cité de l'Automobile ****Automuseum in Mulhouse
Hoewel ik al een paar keer in Elzas was geweest hadden we Mulhouse tot nu toe links laten liggen. Vergeleken met Colmar en Straatsburg heeft de stad in het zuiden van de regio toch een minder aantrekkelijk affiche met zijn verleden als textielstad. Hoewel er een stadhuis staat uit de zestiende eeuw vond ik het nooit zo uitnodigend om er eens een kijkje te nemen. Op twee musea na, één over auto’s en één over treinen. Die stonden al een tijdje op de radar.
Op een dag dat de weersverwachtingen niet al te best waren, wat later bleek mee te vallen, besloten we naar het zuiden af te dalen en de collectie van de Cité de l’Automobile te bewonderen. Deze is te vinden in een oude fabriek met een interessante geschiedenis, later daarover meer, in een niet al te aantrekkelijke wijk met veel hoogbouw.
Ook de vlak naast de parkeerplaats futuristisch ogende tramhalte kan er niet voor zorgen dat je hier vrolijk wordt. Maar er zijn wel lichtpuntjes. De mooie houten loopbrug naar de oude fabriek die je leidt naar de fraaie glazen pui verraadt al dat het toch een vrolijke middag wordt. De entree is best fraai al doen de plastiek auto’s die het glas versieren dichtbij toch een beetje goedkoop aan. Het mag de pret niet drukken.
Eenmaal binnen kwamen we in een grote entreehal met alles erop en eraan behalve mensen. Er was hier helemaal niemand. Na een beetje verdwaald rond te hebben gelopen begrepen we dat we bij automaat moesten wezen voor een entreebewijs. Gewapend met een kaartje met QR-code sprongen de poortjes open en konden we naar binnen.
Textielfabriek
Voordat je bij de auto’s bent loop je door een vrij donkere ruimte waar de geschiedenis van het pand en de collectie wordt verteld. Tot grote vreugde van mijn levenspartner was er ook aandacht voor de textielproductie, de oorspronkelijke functie van dit gebouw. Hier staat een interessante vitrine met bonte verzameling van metalen beeldjes die ooit op de motorkap van een auto stonden. Een gebruik dat nu alleen op een Rolls-Royce, een enkele Mercedes of een overdreven Amerikaan te vinden is.
In de eerste deel van een twintigste eeuw was een auto echter niet compleet zonder en elk merk had zijn eigen beeldje. Niet goed voor de luchtweerstand maar voor het oog is het jammer dat dit niet meer wordt gedaan want er zitten prachtige beeldjes tussen.
Daarna begint het autofeest pas echt. Eerst kom je in een ruimte met een aantal pronkstukken maar als je de hoek omgaat sta je in de hal waar een enorme hoeveelheid auto zijn te zien. Hoewel ik mij in eerste instantie liet foppen door een spiegelwand aan de andere kant van de hal, staat hier toch een indrukwekkend hoeveel auto’s. Je staat echt even te duizelen van hoeveelheid klassiekers hier, en al helemaal als je goed kijkt; ze zijn bijna allemaal bijzonder.
De auto’s staan chronologisch opgesteld en bij de entree begin je keurig bij het begin. Nu was ik geneigd om te zoeken naar auto’s die ik ken maar ik besloot eerst maar eens goed de eerste rij te bestuderen. En dat beviel eigenlijk uitstekend én vond ik misschien wel de leukste plek van het museum.
Zoeken naar de vorm van een auto
De eerste jaren van de auto zijn namelijk niet alleen erg interessant maar ook buitengewoon leuk om te bekijken. De allereerste auto’s zijn letterlijk de spreekwoordelijke koets zonder paarden en zien er koddig uit. Dit hadden de producenten natuurlijk ook door en er werd er volop geëxperimenteerd met vormen en functies. Een interessante fase die wij niet zo lang hebben meegemaakt met de mobiele telefoon waar met allerlei vormen en innovaties werd geëxperimenteerd.
Zo staat er een auto waar je gezellig tegenover elkaar zit waardoor de bestuurder helemaal niets meer kan zien omdat hij over de passagiers moet kijken. Maar ach de kans dat je een andere auto zou tegenkomen was toch niet zo groot. Vlakbij staat er driewieler met een bankje voorop en weer verderop een automobiel met een vierkante parasol om je te beschermen tegen de zon, inclusief gezellige franjes aan de onderkant. Wat een feest!
Ook over de techniek werd in die tijd natuurlijk nagedacht. De eerste auto’s hadden een soort helmstok zoals ik die alleen ken van de auto van Oma Duck. Ook de plaatsing van de motor verschilde per model waarbij de de koeling soms voor en dan weer aan de zijkant werd gemonteerd. Lekker handig bij het in- en uitstappen.
Na een jaar of tien houdt het experimenteren op en ontstaat een vorm die wij als eenentwintigste-eeuwers herkennen als auto; vier wielen, twee rijen zittingen achter elkaar met voorin een stuur met daarvoor de motor en meestal een dak om de reizigers te beschermen tegen het weer. Met een beetje goed kijken en af en toe een bordje (ook in het Engels!) lezen heb ik mij hier uitstekend vermaakt.
Bugatti’s Royales
Halverwege de hal ontdekte ik dat er naast de centrale hal nog drie ruimtes zijn, elk met een eigen thema. De meest indrukwekkende is die van de luxe auto’s met natuurlijk de hoofdrol voor de twee Bugatti’s Royales die het museum in bezit heeft. Deze auto’s uit de jaren dertig zijn nog altijd enorm en zelf de huidige SUV’s zijn veel kleiner dan deze luxe machines. Naast Bugatti’s staan er Duitse, Italiaanse, Franse en Engelse Limousines waarvan elk het pronkstuk zou zijn van welke autotentoonstelling ook.
In een andere hal staan de sportauto’s met een flink aantal Formule 1 auto’s, een paar Le Mans racers waaronder natuurlijk weer veel Bugatti’s. Daarnaast een ruimte met een drietal rallyauto’s én een soort van etalage met de Veyron, de moderne Bugatti.
Dat is natuurlijk een mooi ding vol met vooruitstrevende techniek waarvan een deel uiteindelijk wel in normale auto’s terecht zal komen. Hoewel ik de vorm van de Veyron niet heel erg mooi vind, is het natuurlijk ook niet een auto die de wereld heeft veranderd.
Dat zijn namelijk de auto’s die wij niet zo bijzonder vinden zoals de 2CV, de Fiat 500, T-Ford mogelijk de Tesla en natuurlijk de VW Kever. En laat die laatste nu niet te vinden zijn in dit museum. Dat is geen kritiek, maar als ik curator was geweest had ik toch een Kevertje op de kop getikt want dit model hoort bij de autogeschiedenis. Al kan het zijn dat hij er wel gewoon staat en ik hem heb gemist natuurlijk.
Geschiedenis van de collectie
Het verhaal van deze collectie zelf zou het script kunnen zijn van een speelfilm compleet met bedrog, drama en passie. Het verhaal gaat over twee Zwitserse broers, geboren in Italië maar na de dood van hun vader verhuisden ze voor de Tweede wereldoorlog naar het zuiden van Elzas. Daar stapten ze in de textielindustrie. Na de oorlog bezaten ze een goed lopend bedrijf waar ze veel geld verdienden.
De grote passie van de broers waren auto’s en met name de modellen van Bugatti. Vlak voor de oorlog kochten ze hun eerste auto van het beroemde merk uit de Elzas, een Type 35B voor de kenners. Het zou het begin zijn van een fantastische collectie auto’s die uiteindelijk de basis zou vormen voor het huidige museum.
Toen de Europese economie in de jaren vijftig begon te draaien en er weer auto’s in grote aantal werden geproduceerd zagen de gebroeders Schlumpf hun kans. Veel rijke Europeanen deden hun auto van de hand om een nieuw model aan te schaffen.
Het was een fantastische tijd voor autoverzamelaars want zo kwamen er in korte tijd een flinke hoeveelheid luxe- en sportwagens uit de jaren dertig op de markt. Je hoeft geen economisch wonder te zijn om te begrijpen dat dit de prijs van de klassiekers drukten. Tel daarbij op dat de Schlumps precies wisten welke modellen bijzonder waren, een goed gevulde portemonnee hadden én uitstekend konden onderhandelen en je snapt hoe ze in deze tijd snel hun collectie konden uitbreiden. Bij veel deals die ze in die tijd sloten ging het om meerdere auto’s, soms zelfs meer dan tien tegelijk.
Racen
Hoewel iedereen kon weten dat de broers dol waren op de auto’s, ze deden geregeld mee aan races voor klassieke racewagens, was het niet zo bekend hoe groot de collectie was. Het verhaal gaat dat de auto’s waren gestald in een niet meer gebruikte productiehal achter hun textielfabriek. De muren werden weggehaald, paden werden aangelegd en de auto’s werden neergezet op grote stroken met met kiezelstenen. Een slim idee omdat hierop de olie en benzine die nog uit de auto’s lekken wordt opgevangen en het zorgt tevens voor een goede brandveiligheid. Ook nu nog staan de auto’s voor een groot deel op deze kiezelstenen.
Er zouden weinig mensen op de hoogte zijn geweest van de collectie totdat in 1977 de fabriek in Mulhouse werd bezet door de vakbonden. De opkomst van de Aziatische textielindustrie raakte fabrieken in bijna heel Europa en ook de Schlumps zagen er geen brood meer in. Ze begonnen hun fabrieken te verkopen waarna een staking uitbrak. In Mulhouse werd de fabriek bezet en zo werd de collectie van meer dan zeshonderd bijzondere auto’s ontdekt. De arbeiders koelden hun woede door één auto in de brand te steken maar kwamen er al snel achter dat het hier om iets bijzonders ging.
De broers vluchtten vervolgens naar Zwitserland want ook de overheid had nog een (belasting) appeltje met ze te schillen. Ze zouden de rest van hun leven in Basel wonen zonder hun levenswerk ooit nog te zien. Al zouden ze nog wel proberen deze in handen te krijgen.
De fabriek, met de collectie auto’s, viel in eerste instantie in handen van de vakbonden en werknemers en om aan geld te komen werd de autocollectie als museum geopend. Dit bleek een groot succes en meer van 800.000 mensen kwamen een kijkje nemen. Een prachtig voorbeeld van ondernemerszin door werknemers.
Helaas was dit niet voldoende om de collectie voorgoed te redden, daar was meer voor nodig. De verschillende schuldeisers, waaronder de overheid, dreigden de boel te verkopen en de collectie dreigde uit elkaar te vallen. Door in 1979 de boel tot een Frans Nationaal Monument te maken werd dit voorkomen. In 1981 werd de verzameling verkocht voor een lage prijs aan een stichting waar onder andere de Stad Mulhouse en de regio Elzas in participeerde. In 1982 opende het Franse Nationale automuseum haar deuren. In 2000 werd het compleet verbouwd en krijgt het de vorm zoals het nu is.
Tot slot kwamen de Schlumps nog één keer voor in deze geschiedenis. In 1981 spanden Frits, de jongste van de broers, een rechtszaak aan om een deel van opbrengst van de verkoop op te eisen. De juridische molens draaien langzaam en in Frankrijk in het bijzonder maar uiteindelijk kreeg hij van de Franse rechter gelijk. De staat moest veertig miljoen francs betalen én daarbij 62 auto’s, waaronder zeventien Bugatti’s, teruggeven.
Frits Schlumps heeft dat zelf niet meer meegemaakt maar zijn weduwe heeft de auto’s tot haar dood in een grote schuur bewaard. Daarna zijn ze naar Californië gegaan waar ze de basis vormen van het Mullin Automuseum.
Schurken van de geschiedenis
Het mag duidelijk zijn dat de broers Schlumps in dit verhaal niet positief voor de dag komen. Ze zouden hun collectie stiekem over de ruggen van de arbeiders hebben verzameld en toen het mis ging zijn gevlucht. Of het werkelijk zo is gegaan is maar de vraag. Het is bijna niet voor te stellen dat de niemand in de fabriek wist dat de auto’s er waren gestald en er zijn ook verhalen dat de broers goed voor hun werknemers zorgden.
Er zijn ook sterke aanwijzingen dat de betrokken partijen zoals de stad Mulhouse, de vakbonden en de politiek er baat bij hadden om de textielondernemers als de slechteriken af te schilderen. Deze karaktermoord was kennelijk erg doeltreffend want in veel media wordt de Schlumps nog altijd als de ‘bad-guys’ van deze geschiedenis neergezet, zelfs in mijn geliefde groene gids. Hoe dan ook is collectie auto’s nog bij elkaar en vormt het misschien wel de meest bijzondere verzameling automobielen ter wereld.
Ettore Bugatti; Italiaan in de Elzas
Zoals de naam doet vermoeden is Bugatti geboren in Milaan. De jonge Ettore was als tiener al gefascineerd door auto’s en techniek en bouwde op zijn zeventiende zijn eerste voertuig; de Type 1. Dit was een driewieler met een dubbele motor waarmee hij meedeed aan races. Zijn tweede voertuig was een auto waarvan elk wiel een motor had. Nadat hij een tijdje in dienst was geweest vertrok hij naar Molsheim in de Elzas dat toen in Duitsland lag. De Frans-Duitse grens zou in de twintigste eeuw nog een paar keer verschuiven. In 1909 begon hij auto’s te bouwen in een oude verffabriek.
Bugatti Royale
Hoewel Bugatti zich af het begin richtte op sport- en raceauto’s begon hij halverwege de jaren twintig met de ontwikkeling van een luxe auto. De type 41 zou de duurste, grootste en meest luxe auto van de wereld worden en dat is gelukt.
Het plan was om vijfentwintig exemplaren te bouwen die allemaal een unieke opbouw zouden hebben. De auto is 6,4 meter lang en dat is een halve meter langer dan een Ford F-150 Raptor of een Rolls-Royce Phantom die je nu in de winkel kunt kopen. Het gevaarte wordt aangedreven door een achtcilinder motor van met een inhoud van 12,8 liter met een vermogen van 300 pk. De motor alleen is al is bijna 1,5 meter lang.
Alle Royales hebben op de radiator een beeldje in vorm van een steigerende olifant. Dit is een ode aan Rembrandt, de broer van Ettore. Rembrandt was beeldhouwer en had zich gespecialiseerd in beelden van dieren. Zijn beelden zijn net als de auto’s nu miljoenen waard. Ettore was dol op zijn broer.
Helaas stortte de wereldeconomie na 1929 in waardoor er geen vraag was naar de extreem dure Bugatti Royale. Uiteindelijk werden zeven exemplaren gebouwd waarvan er slechts twee werden verkocht. Één was betrokken bij een crash en de vier andere bleven in bezit van Bugatti zelf. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de vier overgebleven Royales deels gesloopt om ze zo uit de handen van de Nazi’s te houden.
Na de oorlog werden ze weer opgebouwd en na verloop van tijd verkocht maar tegen nogal gereduceerde prijzen. Één daarvan, de vijfde die bekend staat als de Kellner auto, werd in 1950 verkocht aan een Amerikaan voor minder dan 600 doller plus, een mooi detail, twee koelkasten.
Ook de Schlumps sloegen in die tijd toe en wisten begin jaren zestig de eerst gebouwde Royale in handen te krijgen; de Coupé Napoleon. De eerste auto is natuurlijk bijzonder en was bovendien lang door Ettore zelf gebruikt. Daarnaast kochten ze in die tijd ook de vierde Royale, ook bekend als de Limousine Park-Ward. Van de zes Royales die zijn gemaakt staan er dus twee in Mulhouse en daarmee is het de enige plek waar je er twee bij elkaar kan zien.
Door de slechte verkopen werd de rest van de vijfentwintig geplande auto’s nooit gebouwd. De motoren waren echter al gebouwd en die eindigde in een door Bugatti gebouwde trein, of motorrijtuig voor de puristen onder ons. En ook dit was weer niet zo maar een trein maar een snelheidsmonster die in 1934 een snelheid van 196 km/h haalde, een wereldrecord. Het kan natuurlijk niet anders als je Bugatti heet.
Video van Cité de l'Automobile
Beelden van Cité de l'Automobile
E-Magazine Elzas
Kaart van Cité de l'Automobile en omgeving
Les plus beaux villages de France weergeven op een grotere kaart
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!