
Coucy-le-Château-Auffrique ****Dorp met een uitzonderlijk kasteel in Picardië
Maar ook nu nog is hier nog heel veel te zien en een bezoek is voor iedereen met interesse in de middeleeuwen bijzonder leuk om te bezoeken. Bovendien ligt het niet zo ver van Nederland en heeft Picardië nog veel meer te bieden. Het is dan ook een goede plek voor een lang weekend, zeker als je het combineert met een bezoek aan Laon of Pierrefonds.
Eerlijk had ik er tot voor kort nog nooit van gehoord maar dank zij het boek ‘De waanzinnige veertiende eeuw’ van Barbara Tuchman heb ik nu het idee dat ik er alles van af weet, wat natuurlijk niet helemaal waar is. Deze klassieker voor geschiedenisnerds omschrijft de veertiende eeuw waarbij ze de heer van Coucy neemt als hoofdpersoon, en die woonde hier.
Een goede keuze want deze man, Enguerrand VII de Coucy genaamd, duikt in de veertiende eeuw zo’n beetje overal op waar het interessant is. Hij is getrouwd met de lievelingsdochter van de Engelse Koning en topadviseur van de Franse.
Deze twee vorsten hebben in die tijd een nogal langdurig meningsverschil, de Honderdjarige Oorlog, en Coucy zit meer dan eens aan de onderhandelingstafel om hieraan een einde te maken, dat in zijn leven niet lukt.
Daarnaast doet hij aan twee kruistochten mee, waarvan de laatste zijn ondergang wordt, leidt hij tal van militaire expedities naar Zwitserland, Vlaanderen en Italië en wist hij een einde te maken aan verschillende opstanden van boeren en steden.
Daarnaast weet hij zich staande te houden aan het hof van de Franse koning Karel VI die eerst minderjarig is en later geestelijke problemen heeft. Hierdoor hebben de ooms van de koning, de hertogen van Anjou, Berry en Bourgondië vrij spel om hun eigen ambities na te jagen. En aan ambitie hadden deze mannen geen gebrek.
Honderdjarige Oorlog
Dit speelt zich af terwijl Frankrijk half is bezet door Engeland en er ondertussen twee pausen (Rome en Avignon) zijn waar Frankrijk een hoofdrol in speelt. Coucy moet zeer uitzonderlijke politieke competenties hebben gehad om in deze slangenkuil het hoofd boven water te houden. Volgens Tuchman had zo’n beetje iedereen respect voor de hem en werd hij bijzonder sympathiek gevonden. Hoewel hij zijn optreden niet altijd succesvol is, krijgt hij bijna nooit ergens de schuld van. Coucy moet de Mark Rutte van het veertiende-eeuwse Europa zijn geweest.

De huidige toegang tot het kasteel.
Opvallend is dat Coucy niet van hele hoge adel was. Zijn lijfspreuk wijst daar ook op: “Roi ne suis Ne prince ne duc ne comte aussi; Je suis le sire de Coucy” (Ik ben geen koning, geen prins, geen hertog nog een graaf: ik ben de heer van Coucy). Evengoed was het een machtig man.
Zijn machtsbasis lag in Picardië dat naast Normandië en Vlaanderen de rijkste streek van Frankrijk was. Dankzij de vruchtbare grond was, en is, het hier goed boeren. Coucy zorgde ervoor dat de inwoners deze zo goed mogelijk konden bewerken waardoor er genoeg eten was, Zijn ‘huis’ stond in Coucy-le-Château-Auffrique. Veel was hij trouwens niet thuis en dus was het zijn vrouw Isabella, de oudste dochter van de Koning van Engeland, die de boel bestierde.
Indrukwekkend, ook nu nog
Het kasteel was in de veertiende eeuw de grootste en mooiste van Frankrijk. Het was veel groter dan het Louvre, het kasteel van de koning in Parijs, thans het grootste museum van de wereld. En hoewel het nu een complete ruïne is, is het formaat van het kasteel nog altijd zeer indrukwekkend.

De plattegrond van de kerk an het dorp is nog altijd goed te herkennen. Op de achtergrond zie je de stadsmuren.
Het kasteel zoals het er nu bij ligt, stamt voor een groot deel uit de twaalfde eeuw maar de geschiedenis van het gebouw is ouder. Bronnen melden dat in de eerste helft van de tiende eeuw op de heuvel een kasteel stond. Waarschijnlijk waren de invallen van de Noormannen de reden om het gebouw neer te zetten.
De strategische ligging van de burcht moet aantrekkelijk zijn geweest voor de bevolking die en masse besloot om er een huis dichtbij te bouwen. Er ontstonden wijkjes en om deze te kunnen verdedigen tegen naderend onheil werden er muren omheen gebouwd.
Aan het einde elfde eeuw eeuw was Coucy een heuse Middeleeuwse stad geworden waarbij de heer nogal overhoop lag met de Franse Koning. Die Franse koning was in die tijd echter niet zo machtig en had alleen rondom Parijs echt iets te zeggen.

Hier zie je de berg rommel die er overbleef nadat het Duitse leger de donjon opblies.
Coucy lag net op de grens van de gebied van de koning en om een eventueel conflict met zijn leenheer het hoofd te kunnen bieden werd in de twaalfde eeuw door Coucy flink geïnvesteerd in een kasteel.
De boel werd flink aangepast en na zeven jaar stond er een enorme burcht die zijn weerga in Frankrijk niet kende. Kenmerkend was een enorme ronde donjon die maar liefst 54 meter hoog was. Daarmee was het één van de hoogste gebouwen van Frankrijk, zo niet van West-Europa. En hij staat er nog steeds, voor een klein deel dan.
Maar zoals je kan zien op de foto’s is daar niet veel meer van over. Om het in deze staat te krijgen is nog een verhaal. Maar daarover later meer.
Bij het lezen van het boek wil je vanzelf deze plek bezoeken, helemaal om dat het makkelijk te bereiken is vanuit Nederland. En zo rijden we op om een uur of twee van een herfstige middag het dorp binnen. We hebben een Chambre d’Hôtes in het dorp geboekt maar we zijn te vroeg om in te checken en besluiten daarom eerst het kasteel te bekijken.
We parkeren de auto voor het gemeentehuis en lopen naar het kasteel. Hoewel dit dorp al meer dan twee eeuwen een toeristische attractie is, is er niemand. Een paar bezoekers van het café bekijken ons even vanaf het terras aan en zetten daarna hun discussie voort. Fransen zijn kampioen ‘minding their own business’, ik hou daar erg van.

In het entreegebouw staat een mooie maquette van het kasteel. Op de voorgrond zie je de kerk van het stadje.
Het kasteel ligt een beetje achteraf en is te bereiken via een kleine toegangsbrug. In het poortgebouw bevindt zich de kassa annex museumwinkel waar een vrijwilliger ons begroet. Hij kijkt ons een beetje verbaasd aan en overhandigd ons de mooie entreekaartjes. Ik herken het logo van ‘Centre des monuments nationaux‘, een bonte verzameling van historische monumenten in Frankrijk.
Nieuwsgierig kijk ik naar buiten en groot grasveld met hier en daar een boom met daarachter oude muren. Aan de linkerkant is de boel afgezet en rijdt een graafmachine langzaam heen en weer. Een klein groepje mensen met oranje hesjes staat te praten. Hier wordt archeologie bedreven.
Het grote grasveld was in de middeleeuwen bebouwd en als we doorlopen komen we de muren tegen die duidelijk van een kerk zijn geweest. Naast de ommuring is er niet hele erg veel meer over van dit deel van het dorp.
Kasteel
Het kasteel zelf, of wat er van over is, staat helemaal achteraan en bestaat op het eerste gezicht uit dikke muren met torens. Ook de karakteristieke grote ronde donjon is nog duidelijke te herkennen. De grote ronde toren, ook wel donjon genoemd, is een bijzonder geval. Hij was ooit 54 meter hoog en heeft een diameter 35 meter. Een donjon had in de middeleeuwen oorspronkelijk de functie als laatste verdedigingslinie bij een beleg.
Hier vluchtte de familie naar indien de rest van het kasteel in handen dreigde te vallen van de vijand. Dit is duidelijk te zien in het ontwerp; de toren had een slechts een kleine deur met een ophaalburg en bijna geen ramen en zag er uit als een enorm schaakstuk. Het donjon is makkelijk met slechts een paar man te verdedigingen en je kan het er lang volhouden.
De muren zijn maximaal 7,5 meter dik en samen met de ronde vorm prima bestand tegen alle kanonnen uit de dertiende eeuw. Helaas voor de vastgoed bezitter in die tijd ontwikkelt het geschut zich snel en verliezen kastelen als deze langzaam hun militaire functie. Bij veel kastelen zie je dan ook dat het donjon meer een woonfunctie krijgt. Dit exemplaar is daarvoor echter niet geschikt.

Aan het einde van de middeleeuwen verdwijnt de militaire functie van het donjon en wordt het meer een woon- ontvangstruimte. Het donjon van Coucy is daar nooit voor gebruikt. Er is een apart gebouw waar werd gewoond. Op de eerste etage daarvan bevond zich een indrukwekkende hal waarvan je hier de buitenmuur ziet. De vloer van de ruimte stond op pilaren waarvan er nog één nog overeind staat.
De toren had slechts drie verdiepingen met een zeer hoog plafond. Midden in het plafond bevond zich een gat waardoor goederen naar boven konden worden vervoerd. De bovenste verdieping was open; een mooi rond dakterras zouden we nu zeggen. Dit terras was helemaal beschermd door een muur met ronde bogen waardoor je pijlen kon schieten, stenen gooien of hete olie over de ongewenste gasten beneden kon gieten.
De toren is duidelijk niet ontworpen om te wonen en verloor aan het einde van viertiende eeuw zijn militaire functie. Al was het uiteindelijk een militaire argument die de vernietiging van de toren zou betekenen, al was dat pas in de twintigste eeuw. Daarover later meer.
Militair nut
Het kasteel kreeg meer een woon- en bestuurlijke functie en werd in de tweede helft van de veertiende eeuw flink verbouwd. Dat is het moment dat de heer van Coucy op het toppunt van zijn macht is. Het pronkstuk werd de ridderzaal die werd genoemd naar de negen helden van de mensheid; Les neuf Preux. De zaal bevond zich op de eerste verdieping en moet indrukwekkend zijn geweest. De hele verdieping is verdwenen maar als je goed kijkt dan kun je de grootsheid van de zaal ter plekke nog wel ontdekken. De grote haard is te herkennen en ook de hoge ramen van de zaal zijn ook nog goed te zien, hier en daar zie je ook nog een versiering.
De zaal in de kasteel van Pierrefonds heeft trouwens hetzelfde thema en is zwaar geïnspireerd door het kasteel van Coucy, je zou bijna kunnen spreken van een kopie. Het verschil is dat Pierrefonds in de negentiende eeuw geheel is gerestaureerd én Coucy niet, of niet helemaal.
Er is namelijk best een poging gedaan in de negentiende eeuw om het kasteel van Coucy te behouden en ook dezelfde architect als Pierrefonds: Eugene Viollet-le-Duc. Dit is de bekendste neogotische bouwmeester van Frankrijk en misschien wel van de wereld. Hij was onder andere betrokken bij de restauratie van de citadel van Carcassonne, de Mont Saint-Michel, Pierrefonds en de Notre Dame in Parijs; een indrukwekkend lijstje natuurlijk.
In Frankrijk is hij nog altijd een gevierd man en wordt hij gezien als één van de grootste architecten van het land. Maar je kan hem ook zien als iemand die wel heel enthousiast naar de middeleeuwen keek. Dit had nog wel eens tot gevolgd dat bij de restauratie van sommige middeleeuwse gebouwen de boel nog net iets middeleeuwser werden gemaakt dan ze oorspronkelijk waren.

Onder de ruïne zijn veel tunnels nog intact en veel daarvan zijn gewoon toegankelijk.
Het kasteel van Coucy was na de middeleeuwen een beetje in de vergetelheid geraakt. In de vijftiende eeuw hield de mannelijke lijn van Coucy op en kwam het complex in handen van Lodewijk van Orléans, de broer van de koning. De nieuwe eigenaar heeft nog een grote keuken laten bouwen maar daarna vervalt het geheel langzaam maar zeker.
Zo nu en dan duikt de plek nog op in de geschiedenis. In de zestiende eeuw is het centrum van een opstand van edelen tegen kardinaal Mazarin, de regent van Lodewijk XIV. De kardinaal blies een deel van het kasteel op en daarmee de opstand. Een kleine veertig jaar later wordt Coucy getroffen door een aardbeving en dat zorgt voor een enorme scheur in het grote donjon, maar die bleef wel gewoon staan. Tijdens de Franse Revolutie wordt het kasteel geplunderd en gebruikt als steengroeve.
Romantiek
Halverwege de negentiende eeuw herleeft echter de interesse in de middeleeuwen en wordt er veel gedaan om Coucy te redden. Het geheel wordt restaureert en dankzij de ligging aan een spoorlijn wordt het kasteel zowaar één van de toeristisch topattracties van Frankrijk. De Romantiek viert hoogtij en de inwoners van Parijs willen met eigen ogen wel eens een echt Middeleeuws kasteel bewonderen.
De romantici halen hun hart op bij de prachtige ruïne en uit deze tijd worden er ontelbare schilderijen, tekeningen en gedichten gemaakt. Maar tot verdriet van de eerder genoemde architect Viollet-le-Duc wordt uiteindelijk Pierrefonds gekozen om als nationaal kasteel te worden gerestaureerd. Het ligt dichterbij Parijs en dat beval de Keizerin beter. Viollet-le-Duc krijgt nog net het budget om de donjon te stabiliseren en te zorgen dat de rest niet uit elkaar valt en dat is het dan.
Eerste Wereldoorlog
De spoorlijn die in eerste instantie de redding van het gebouw was want het bracht de eerste stroom toeristen, blijkt later de ondergang van het donjon te betekenen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog valt het dorp in Duitse handen die het kasteel bezetten en grote stukken artillerie opstellen rondom het dorp. De spoorlijn zorgt voor een goede aanvoer van munitie en de toren is een perfecte observatiepost voor de vuurleiding. De Duitse Keizer Wilhelm II bezoekt het kasteel en laat zich er ook uitgebreid fotograferen.
De Fransen proberen de toren met een luchtaanval te vernietigen maar het is veel te sterk om vanuit de lucht onschadelijk te maken. De vernietiging van het donjon volgt toch nog in 1917 als het Duitse leger zich terugtrekt. De toren is een prima uitkijkpost die de Duitsers niet in handen van de Fransen willen laten vallen en dus wordt er bijna zeventig ton dynamiet tot ontploffing gebracht.
Maar er zijn ook aanwijzingen dat het om prestige zou gaan. Één van de twee Duitse eindbazen, Ludendorff, zou zich persoonlijk bemoeid hebben met de vernietiging van het kasteel. Hij zou dit symbool van niet in de handen van de Fransen willen laten vallen en dus moest het vernietigd worden.
Alleen al in de kelder van het donjon wordt 28 ton springstof geplaatst en dat is voldoende om de toren compleet van de aardbodem te laten verdwijnen. De knal was zo groot dat het puin kilometers ver weg werd geslingerd. Dit was uiteindelijk voldoende om het machtige donjon uit de dertiende eeuw op de knieën te brengen en nu is er eigenlijk alleen nog maar een berg stenen van over. Het is een trieste geschiedenis.
Na de Eerste Wereldoorlog zijn er geen serieuze pogingen ondernomen om het kasteel te restaureren. Het idee is om het kasteel zo te laten al wordt er nu wel grondig archeologisch onderzoek gedaan en wordt de boel zo hersteld zodat het niet helemaal uit elkaar valt.
Het kasteel heeft echter nog een laatste verrassing in petto want er onder liggen veel kelders en ondergrondse gangen. Deze zijn voor een groot deel toegankelijk en vooral de kelders zijn indrukwekkend.
In de tunnels zijn bewegingsmelders gekoppeld aan het licht zodat je niet in het donker hoeft rond te tasten. Alleen werkte dit systeem niet in de eerste tunnel die wij betraden. Gewapend met het licht van de mobiele telefoon voelde ik mij een heuse Indiana Jones, opzoek naar de heilige graal. Dit was een uitstekende ervaring.
Eén van de tunnels, die wel verlicht was, eindigt in één van de hoektorens waar een aantal foto’s hangen uit het verleden van het gebouw. Het mag de naam tentoonstelling niet hebben maar het geeft wel een goed beeld het verhaal van het complex in de afgelopen twee eeuwen.
Dorp
Hoewel het kasteel dé grote attractie is van Coucy heeft het dorp zelf zeker ook wat te bieden. Zo staan er twee poorten die het dorp bescherming gaven en ook de kerk, die niet midden in het dorp staat, is interessant. Het is dus zeker de moeite waard om een rondje in het dorp te lopen.
Kanon uit Eerste Wereldoorlog
Voor de ware geschiedenisnerd is er even buiten het dorp nog een interessante plek. Op een heuvel midden in het bos zijn hier de fundamenten te zien van de Duitse artilleriestelling uit de Eerste Wereldoorlog. Deze plek is alleen lopend te bereiken waarbij je de auto moet parkeren bij een grote houthandel.

In de bossen vlakbij het dorp zijn dit het resultanten van het enorme kanon dat hier ooit stond. De projectielen die hier werden afgeschoten kwamen helemaal tot aan de stratosfeer.
Het is een indrukwekkend plek waar ooit een enorm kanon stond. En dat was er niet zomaar eentje maar de grootste die tijdens de Eerste Wereldoorlog is ingezet; het Parijs geschut. De naam refereert aan het feit dat het in staat was om Parijs te beschieten en de cijfers van dit wapentuig zijn ronduit verbazingwekkend.
Het was in staat om een granaat van meer dan 100 kilo over een afstand 130 kilometer ver te schieten. Daarbij haalde het projectiel een hoogte van bijna 43 kilometer waarmee het een plek heeft in de ruimtevaartgeschiedenis; het was het eerste door een mensgemaakte voorwerp in de stratosfeer. Om het in een kader te plaatsen; een modern verkeersvliegtuig vliegt op ongeveer tien kilometer hoogte en er de laagste satellieten ‘hangen’ op 170 kilometer.
Het enorme ding stond op rails en dat is ook de reden waarom Coucy met haar uitstekende spoorverbinding werd gekozen om het te plaatsen. Desalniettemin moest er naar de plek in het dorp een speciale spoorweg worden gebouwd en het duurde dan ook zes maanden voordat het operationeel was.
Ondanks de indrukkende cijfers was het geschut niet echt een groot succes. De loop sleet snel en moest dan ook vaak worden vervangen. Daarbij was het belachelijk onnauwkeurig en kon eigenlijk alleen hele grote doelen raken, zoals een stad.
En dat hebben ze dan ook gedaan. Van hieruit bombardeerden het Duitse leger Compiègne, Villers-Cotterêts en Oulchy-le- Château. Hoewel dit enorme paniek onder de Fransen veroorzaakte had het verder geen militair nut. Uiteindelijk werd het kanon slechts negentig keer gebruikt.
Dit enorme stuk geschut bleek niet veel meer dan een terreurwapen en heeft geen invloed gehad op het verloop op de oorlog.
Video van Coucy-le-Château-Auffrique
Beelden van Coucy-le-Château-Auffrique












E-Magazine
Kaart van Coucy-le-Château-Auffrique en omgeving
Les plus beaux villages de France weergeven op een grotere kaart
In de buurt van Coucy-le-Château-Auffrique
Bèze: Gezellig dorp met een grot in Bourgondië ****

De bron van de rivier Béze ligt vlakbij de ingang van de grot.
Na de entree van de grot loop je door twee grote kamers waarna je in een boot stapt. De ondergrondse rivier komt vlakbij de ingang van de grot boven de grond maar daarover later meer.
De bootjes worden handmatig door de kapitein van het schip voorbewogen via touwen die boven het water zijn opgehangen. Een ingenues systeem dat ik nog nooit eerder heb gezien. Tijdens de heenreis is dit hard werken voor de schipper want deze is stroomopwaarts. Dat ging niet helemaal zonder problemen en als gasten moesten we hem daarbij een paar keer helpen om het schip vooruit te krijgen. Doe je als passagiers ook wat.
Varen in een grot is altijd leuk en dankzij het heldere water en goede verlichting is het een buitengewoon vermakelijk tochtje.
Na een kleine kilometer moet je er weer uit en wandel je onder begeleiding van een gids door verschillende mooie ruimtes. De begeleiding was in het Frans maar onze gids sprak ook een beetje Engels.
Rivier
Na de grot ligt het voor de hand om een wandeling te maken langs de rivier, de Béze. Deze komt net onder de ingang van de grot boven de grond. Het heldere water wordt naar boven gespoten en kabbelt vervolgens door het dorp en verder Bourgondië in. De rivier rond de bron is helemaal gekanaliseerd met mooie stenen kades met daarom prachtige bomen; het is een prachtige plek.
De rivier zit vol met eenden. We hebben lang staan kijken hoe deze vogels onder water zich uitstrekken om voedsel van de bodem in hun bek te krijgen. Eenden zijn toch wel bijzondere leuke beesten die zo lekker gewoon zijn gebleven.
Tuin
Wij liepen de linkeroever van de Béze af tot we een loopbrug tegen kwamen. Deze wiebelt wel een beetje maar is natuurlijk compleet veilig. Aan de overkant bevindt zich de mooie tuin van de pastorie. Een uitstekende plek voor een picknick.
De vierkante pastorie stamt uit de twintigste eeuw en is wel fraai. Hier woonde ooit de kanunnik Kir. Dat zegt ons Nederlanders niet veel maar in Frankrijk is hij één van de helden uit de Tweede Wereldoorlog en burgermeester van Dijon.
Achter de pastorie vind je het kerkje. Deze is in de achttiende eeuw gebouwd maar de versterkte toren is nog uit de dertiende eeuw. Als je iets verder loopt dan kom je het riviertje weer tegen en die is hier op zijn mooist. De Béze meandert door het dorp en bij de brug is het werkelijk schilderachtig.
Neem direct achter na de brug het trapje aan de linkerkant en je bevindt je op een nog perfectere picknick plek als bij de tuin van pastorie. Je blijft hier eten.
Abdij
Tot slot is er nog een oude abdij in het dorp. Als je over de brug bent komt je eerst een gezellig plein tegen met verschillende terrassen. Hier kan de inwendige mens verwend worden. Bekijk even het statige pand aan de zuidkant van het plein. Bij ons bezoek was het in verval maar het is duidelijk dat het pand betere tijden heeft gekend. En dat is ook zo want het hier was in de dertiende eeuw de kloosterschool gevestigd. Het is nu in de perfecte staat van ontbinding zoals het alleen in Frankrijk kan.
Loop de Rue de l’Encloitre in en je ziet aan de rechterkant de Tour de Chaux verschijnen, één van de mooie Torens van Béze die ooit onderdeel vormde van de verdedigingsmuur. Niet dat ze daar heel trots op zijn want hij staat gewoon tussen de huizen. De Abdij staat achter een groot hek en is in privébezit en niet te bezoeken.
Maar vlak daarnaast staat nog wel een andere interessant gebouw dat ooit een onderdeel was van de abdij. Nu zit er de school erin en dat is nog eens een fantastische plek om te leren lezen en schrijven!
Aangezien wij hier in de zomer waren was de school niet open maar stond er vreemd genoeg wel een bakfiets met folders en flyers. Het bleek de mobiele versie van het Office du Toerisme te zijn compleet met een enthousiaste student. Een wonderlijke manier om de toeristen van informatie te voorzien. Hij verwees mij natuurlijk naar de grot maar raadde mij ook aan om even door te lopen naar de oever van het riviertje want daar was het mooi.
En dat klopt helemaal. Het oude gebouw dat nu dienst doet als een school heeft een soort van overdekte kade waar je een prachtig uitzicht hebt op het riviertje. Een prachtig plekje.
Giverny: de briljante tuinen van Claude Monet ****
Nooit meer geldzorgen
Monet verhuisde in 1883 van Parijs naar Giverny en daarmee sloot hij een moeilijke tijd na het overlijden van zijn vrouw Camille af. Op deze plek vond hij rust en inspiratie en had hij bovendien de ruimte om te tuinieren, zijn grote hobby. Ook zijn werk werd na de verhuizing steeds beter gewaardeerd waardoor langzaam maar zeker de kassa in huize Monet begon te rinkelen. In Giverny zou hij nooit meer geldzorgen hebben en kon hij in 1890 zelfs het huis kopen. In totaal woonde Monet meer dan 40 jaar in Giverny tot zijn dood in 1926. Hij is even verder in het dorp bij het kerkje begraven en daar ligt hij nog steeds.

In het atelier van Monet zit nu de museumwinkel met vele leuke en interessante producten.
Ik bezocht het huis op een nogal regenachtige dag in juli. Vanaf de gîte was het ruim een uur rijden door het prachtige landschap van Normandië. De ruitenwissers gingen tijdens de rit vaak in de hoogste stand en hoewel ik dat wel een soort van feestje vind, net als het ontsteken van de mistlamp, hebben we van de omgeving weinig gezien.
Bij onze aankomst in Giverny was het even droog maar terwijl we naar het huis van Monet liepen begon het weer te druppelen. Gelukkig was de temperatuur aangenaam; prima omstandigheden voor het bezoeken van een tuin.
Het huis staat aan de hoofdstraat en die is afgesloten voor auto’s. Het is daar aangenaam lopen te meer omdat er best mooie panden staan. Het is wel duidelijk dat de plaatselijke economie het goed doet op het Monettoerisme want er zijn hier veel restaurantjes, kunstwinkeltjes en andere middenstand te vinden. Daarbij was de straat ook mooi ingericht waardoor het geheel een bijna chique uitstraling heeft.
Door de buien was het niet druk en voor de ingang stonden slechts een paar mensen. Het museum heeft vier verschillende onderdelen; het huis, de tuin, de Japanse tuin en het atelier dat nu dienst doet als museumwinkel.
Atelier annex winkel
Na de ingang wordt je eerst naar de prachtige achtertuin, Les Clos Normand genaamd, geleid. De staan werkelijk vol met bloemen maar helaas stonden wij deze nog geen vijf minuten te bewonderen toen een ware wolkbreuk ons dwong in de museumwinkel te schuilen en daar vermaakten we ons uitstekend.
Allereerst is dit het atelier van Monet en dat maakt het een historische ruimte. Hier heeft hij de enorme schilderijen van zijn waterlelies heeft gemaakt, misschien wel zijn bekendste werk. Het zal je niet verbazen dat het licht door de glazen daken bijzonder aangenaam is. Opvallend was wel dat het dak niet helemaal waterdicht was maar gelukkig waren de medewerkers hier op berekend met emmertjes en dweilen.
Het aanbod in de winkel omvat het hele spectrum tussen kunst en kitsch. Ik werd bijzonder hebberig van de prachtige kunstboeken en mooie affiches terwijl mijn dochter verliefd werd op de prachtige verfkistjes en mooie penselen. Maar je kunt hier ook terecht voor een geborduurde versie van het huis voor in de kerstboom, een echt monetluchtje en natuurlijk de kussens met waterlelies motief. Ook het gele servies van de schilder is hier gewoon te krijgen. Genoeg moois om je een minuut of twintig mee te vermaken.
De achtertuin (Le Clos Normand)

Een laan met bloemen met daarachter het huis van Monet.
Dat was genoeg voor ons want de ergste regen was voorbij en we begonnen vrolijk aan de wandeling in de tuin. De regenbui en de langzaam doorbrekende zon gaven de tuin een heerlijke frisse bijna knisperende sfeer. De kleur van de bloemen spatte op mij af en de geur van regen mengde heerlijk met die van de planten en bloemen. Regen heeft zo zijn voordelen.
Nu ben ik zelf niet echt van het tuinieren maar een mooie tuin herken ik wel en daar kan ik ook echt van genieten. En dit is een mooie tuin. Monet heeft hem zelf ingericht en aangelegd. Hij zal later wel hulp hebben gehad maar zeker in de eerste jaren moet hij hier veel werk hebben verzet.
De tuin bestaat uit tal van verschillende perken met duizenden verschillende planten en bloemen. Monet is zijn halve leven druk geweest om de perken in te delen zodat de kleuren goed bij elkaar passen. En dat is gelukt; het klopt allemaal en dat maakt het heerlijk om tussen de hoge planten over de paden te lopen.
Het was nog rustig en de kleine ruimtes in de tuin voelde prettig en intiem aan. Ik kon mij ook makkelijk voorstellen hoe dat de meester met een rieten hoed en gewapend met rozenschaar aan het werk was en ik kreeg het gevoel dat ik hem na iedere bocht tegen het lijf zou kunnen lopen.
Amerikanen
De tuin is niet altijd zo geweest want na de dood van de schilder is het huis en de tuinen verwaarloost. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw werd het geheel weer hersteld onder leiding van de curator van het Paleis van Versailles en voor een groot deel gefinancierd door Amerikaans privégeld. Zelfs president Nixon heeft zich hier nog druk voor gemaakt.
Maar terug naar het leven van de meester zelf, grofweg een eeuw eerder. Rond 1890 ging het zakelijk steeds beter met Monet waardoor hij in staat was om het huis en de tuin te kopen. Drie jaar later kocht hij aan de overkant van de weg een braak stuk land die hij verbouwde tot de beroemde Japanse tuin.
Japanse tuin
Het mocht wat kosten. Er kwam een vijver waarvoor een stroompje werd omgelegd, er werden tal van exotische planten geplant en er werd een Japanse brug aangelegd. In de vijver kwamen waterlelies waarvoor een tuinman ingehuurd die zich alleen met de waterplanten bezig hield. Uiteindelijk wil elke Fransman zijn eigen Versailles bouwen.
Deze Japanse tuin is compleet gescheiden door de weg en die bereik je door een kleine tunnel. Monet stak gewoon de weg over maar toen was het verkeer lang niet zo druk. Al had hij de huidige automobiel wel mooi gevonden want hij was dol op autorijden en bezat er ook een aantal.
In de tunnel troffen we een groep Italianen die er nog niet overtuigd waren dat de regen voldoende was gestopt. De groep voerde een discussie hoe schadelijk het water zou zijn voor hun kapsel en kleding zoals Italianen dat goed kunnen. Wij stapten ondertussen de tunnel uit waarna het harder begon te regenen. Die Italianen zouden we voorlopig niet zien.
Monet in Zaandam
Monet is twee keer in Nederland geweest waarbij hij vier maanden in de Zaanstreek is geweest. Zijn bezoek valt precies op het moment dat de industrialisatie hier begint en dat betekent de overgang van molens naar fabrieken. Hij heeft dus nog net de vele molens gezien die langs de Zaan stonden te draaien.
Monet was dol op de Zaan, de kleuren van het water, de molens en de huizen. In totaal heeft hij hier 25 schilderijen gemaakt gemaakt en hoewel die niet behoren tot zijn topwerk zijn ze stuk voor stuk erg interessant. Net als de Zaanstreek stond ook Monet voor een grote verandering; zijn aandacht zou zich steeds meer richten op het spel van het licht en kleur. Het is hier dat hij voor het eerst een reeks schilderijen in een aansluitende periode op één locatie maakt. Hij ziet dat het licht de kleuren en de plaats anders maakt.
Terug in Frankrijk experimenteert hij hier verder mee en maakt hij zijn beroemde series van de kathedraal van Rouen, van de hooibergen en natuurlijk de waterlelies in zijn tuin in Giverny.
Als je de Zaanstreek bent kan ik je aanraden om even te gaan kijken naar het MonetAtelier. Het staat precies op de plek in Zaandam die Monet heeft geschilderd.
Japanse Tuin
De Japanse tuin heeft een totaal andere sfeer dan de tuin aan de andere kant van de weg. Je loopt eerst langs een beek met hoge bamboe en andere struiken waarna je na een aantal bochten de eerste blik kan werpen op de vijver die je onmiddellijk herkent.
Heb je in de andere tuin het idee dat je Monet tegen het lijf kan lopen, in de Japanse tuin heb je het idee dat je in een schilderij van de meester loopt. Dit komt volgens mij door twee dingen die allebei aan hem zelf zijn toe te schrijven.
Ten eerste is de tuin briljant. Naast dat het een geweldige schoonheid heeft geeft de sfeer die hier hangt je rust en voelt het vertrouwd. Daarbovenop komt natuurlijk het genie van de schilder zelf. Monet kon als geen ander door middel van kleur een bepaalde sfeer in een schilderij overbrengen.

De beroemde vijver in de Japanse tuin met op de achtergrond het bruggetje met de blauwe regen.
En dit mes snijdt aan twee kanten. Aan de ene kant is er de tuin zelf die net als zijn schilderijen op een prachtige manier is ingericht. Aan de andere kant ken je door zijn schilderijen de tuin al. Of je een echte Monet hebt gezien of slechts een reproductie of zelfs een goede foto; hierdoor ken je de sfeer van de Japanse tuin en herken je het direct als je er bent.
Natuurlijk zijn er de details zoals het bootje waarin hij schilderde, het bruggetje en natuurlijk de lelies zelf. Ook deze herken je en het is erg leuk om die in het echt te zien maar het is vooral de sfeer die het bij mij deed; een heerlijke ervaring.
Hoe indrukwekkend de Japanse tuin ook is, het is en blijft een gecreëerde decor die Monet gebruikte ter inspiratie. Toen ik terug liep besefte ik mij dat goed omdat ik vlak langs de weg liep en ik toen pas de auto’s hoorde. Een meter naast het het loopt gewoon de drukke D5 en ook aan de andere kant stopt de tuin plots en begint een weiland.
Het huis
Bij het huis van een natuurliefhebber zoals Monet gaat het natuurlijk vooral om de tuin, of tuinen in zijn geval. Maar als je er toch bent dan hoort een bezoekje aan zijn roze huis er gewoon bij. Ook in zijn huis zien we dat de man altijd in de weer was met kleuren want een aantal kamers hebben een kleur als thema.
Op mij maakte de eetkamer en de keuken de meeste indruk. Misschien heeft dat met mijn voorkeur voor koken en eten te maken. De eetkamer is geel en dat geeft de hele kamer een vrolijke uitstraling. Het staat ook het gele servies dat je aanschaffen in de museumwinkel. Het is best een aardig servies trouwens.
De rest van de kamers zijn leuk om te zien en er hangen reproducties van zijn werken die hij hier en in de omgeving heeft gemaakt. Ik heb nog gekeken of er nog Zaanse Monet hingen maar helaas was dat niet het geval en dat terwijl hij zo dol was op onze streek.
Étretat: de beroemde natuurlijke bogen van Normandië ****
Vlucht uit de stad
Het leven in deze snelgroeiende steden was niet altijd even schoon en gezond. Hoewel er werd geïnvesteerd in grote parken zoals Hyde Park in Londen, het Bois de Bologne in Parijs en het Vondelpark in Amsterdam was dit voor de nieuwe middenklasse niet goed genoeg. Om met name in de zomer de stank van de stad te ontvluchten begon iedereen die het zich kon veroorloven het platteland te verkennen.

Étretat is één van de oudste toeristische plekken waar in de negentiende eeuw de mensen de stank van de steden ontvluchtten.
Dit was het begin van de toerisme zoals we die nog steeds kennen. Voor de negentiende eeuw werd er eigenlijk alleen gereisd voor het werk of voor religieuze redenen. Natuurlijk waren er al de jongeren die de Grand Tour door Italië deden maar dat was echt alleen weggelegd voor de allerrijkste.

Een meeuw op de rotsen met op de achtergrond de Porte’Aval en de Aiguille d’Etretat
De toeristen uit de nieuwe middenklasse verschenen als eerst in het land waar deze middenklasse was uitgevonden; Engeland. Met treinen werd de nieuwe massa richting Brighton en Blackpool vervoerd om daar van de zee en de schone lucht te genieten.
In Frankrijk kwam het toerisme iets later op gang en waren het vooral Parijzenaren die als eerste de kust opzochten. De dichtstbijzijnde kust was de Côte d’Albâtre en Étretat was, met zijn prachtige witte rotsen en stranden, een aangename plek voor de toeristen. De natuurlijke bogen vormen een bonus die het stadje een magische aantrekkingskracht geven.
Witte rotsen
De rotsen hier zijn net even witter dan die je aan de rest van deze kust aantreft. Ze zijn een onderdeel van een gigantische laag gesteente waar ook de witte rotsen van Dover en Cap Blanc Nez bij horen.
Maar ook de kalkgronden in de Champagne en de mergelgrotten bij Maastricht zijn een onderdeel van het gesteente dat tussen 166 en 33 miljoen jaar geleden is ontstaan toen er een ondiepe zee was wat nu West-Europa is. Het krijt bestaat uit de kalkskeletjes van zeer kleine beestjes die in deze zee leefden.
Bij Étretat zijn de krijtrotsen nadat de zee was verdwenen bijna niet vervuild en zijn daarom witter dan op de meeste andere plekken.
Dit is trouwens niet uniek want ook in het zuiden van Limburg is het kalk bijzonder zuiver en daarom zo aantrekkelijk om beton van te maken. En net als in Limburg is hier vuursteen de enige verontreiniging.
Kiezelstrand
Dit zeer harde mineraal vind je ook in vorm kiezels op het strand. Het regenwater en de wind zorgen er voor dat de kalkrotsen oplossen waardoor er niet zelden grote delen van de kliffen naar beneden storten. Ook nu gebeurt dat nog gezien de borden die waarschuwen dat je niet te dicht langs de afgrond moet lopen.

De kiezels zijn de voorstenen die ooit in de hoge witte rotsen hebben gezeten.
Het kalk lost naar verloop op waarna je alleen het vuursteen overblijft. De branding zorgt er vervolgens voor dat de stenen mooi worden gepolijst en zo ontstaan er de kenmerkende kiezelstranden die je hier langs de hele kust ziet.
Als Noord-Hollander snap je niet wat die Fransen in deze zeer oncomfortabele vorm van strand zien. Het doet pijn aan je voeten en het is best een onderneming om een beetje elegant in het water te komen. Je beseft je hier dat we wel heel verwend zijn met onze eindeloze zandstranden.
Spel van licht en schaduw
Daar staat dan tegenover dat wij niet zulke mooie rotsen hebben. Hoewel wij in juli Étretat bezochten was het alles behalve zomerweer. Het was een graad of twintig en er stond een stevige bries die speelde met de grote wolken waar zo nu en dan de felle zon door heen brak.
Het was het perfecte weer om de magie van deze plek te beleven. De combinatie van de hoge witte rotsen, de ruwe zee met witte koppen en het spel van licht en schaduw van zon en wolken zorgde voor een prachtig en interessant panorama.
Inspiratie voor kunstenaars
Het spreekt voor zich dat ik niet de eerste was die de schoonheid van Étretat opviel, iets wat ik wel spijtig vind natuurlijk. Want vlak voordat de grote stroom toeristen in negentiende eeuw op gang kwam meldden de eerste kunstenaars in het vissersdorp.

De bunkers aan het begin van trap naar de rotsen zijn een reliek uit de twintigste eeuw. Duidelijk niet de mooiste aanvulling op deze mooie omgeving al heb je nu wel een extra uitzichtpunt.
Deze romantische schilders vonden het er prachtig. De arme vissers die bij een gebrek aan een haven hun schamele bootjes dagelijks het kiezelstrand optrokken met op de achtergrond het woeste water van het kanaal gecombineerd met de witte rotsen, ze gingen er massaal van uit hun dak. Het was de hemel op aarde voor deze kunstenaars met hun fijne bespaarde gevoel voor het leven en drama.
Ultieme marketing
Zonder zich het te beseffen bleken deze eerste schilders van de schoonheid van de kust uitstekende marketing voor het dorp te zijn. Hun schilderijen werden door de mensen in de grote steden bekeken waarbij de wens ontstond om daar zelf ook een een kijkje te nemen. Dit artikel is verre van kunst maar het zou kunnen dat je bij het lezen zo langzamerhand ook richting de kunst van Normandië wilt vertrekken. Iets wat ik ook kan aanraden en wat je ook zou moeten doen.
Het duurde ook maar een paar jaar nadat de eerste schildersezel op het strand was gezet of de eerste reisgids maakt melding van het prachtige en authentieke dorpje met zijn prachtige rotsen en natuurlijke bogen. Deze eerste vermelding was in een Britse reisgids waarmee de plek ook internationaal op de kaart stond.
Daarna ging het los met zowel toeristen als kunstenaars om nooit meer op te houden. Er werden hotels en restaurants gebouwd en er kwam een casino. Schilders als Eugène Boudin en Gustave Courbet wisten het dorp te vinden en ook Claude Monet meldde zich in Étretat en ook hij raakte betoverd door het licht. Hij schilderde er lustig op los en maakt hier één van zijn bekendste meesterwerken waarmee hij niet alleen zichzelf maar ook het dorpje voor altijd beroemd maakte.
Lupin

Het huis van Maurice Leblanc de schrijver van Arsène Lupin is nu een museum.
Maar niet alleen schilders zochten hier inspiratie, ook schrijvers waren dol op Étretat. Sinds de Netflix serie Lupin (best leuk trouwens!) is de meest bekende Maurice Leblanc. Deze schrijver woonde hier en liet de hoofdpersonage van zijn boeken, Arsène Lupin, in de omgeving zijn avonturen beleven. Lupin is een gentleman inbreker die je kan zien als de Franse tegenpool van Sherlock Homes. Deze laatste komt hij in één van zijn latere avonturen ook tegen en natuurlijk is hij de Engelsman te slim af. De lange traditie van rivaliteit tussen Frankrijk en Engeland wil dat de Engelsen vervolgens Leblanc via een proces dwongen om het Engelse karakter in zijn boeken Herlock Sholmès te hernoemen. Zo wist niemand wie hij echt bedoelde met dit personage.
Hij is razend populair in Frankrijk en dat is te zien in het dorp. Tal van winkels, hotels en restaurants gebruiken de fictieve held als een thema en natuurlijk is er het huis van Leblanc dat nu een museum is. Voor Fransen misschien een leuk uitje maar de meeste Nederlanders zegt Lupin niet zo veel. Wij komen hier vooral voor de natuurlijke schoonheid én om de plek te bezoeken waar zoveel schilders hun inspiratie haalden.
Wij reden voor het eerste Étretat binnen op een zondag en het was er ontzettend druk. We besloten daarom niet uit te stappen en het later in de week opnieuw te proberen met het idee dat het dan rustig zou zijn. Dat bleek een illusie want ook op een donderdag kon ik de auto alleen kwijt op een groot terrein op een kwartier lopen van het centrum. Voor ons geen probleem maar als je wat slechter te voet bent is het misschien beter om niet in het hoogseizoen Étretat te bezoeken, óf zoals wij, niet midden op de dag maar ‘s avonds.
Al was de wandeling verre van vervelend. We liepen door een wijkje met zeer fraaie villa’s uit de negentiende eeuw. Deze zijn duidelijk gebouwd als tweede huis en geven je een prachtig beeld van de architectuur van het belle époque. De villa’s zijn voorzien van veel details en bij sommige huizen kom je ogen te kort om de vaak grappige details te ontdekken. Opvallend is dat bij de bouw van deze lustoorden gretig gebruik is gemaakt van vuursteen zoals je ook ziet in de traditionele architectuur in deze streek.
Het dorpje zelf is best leuk. Natuurlijk is het toeristisch met restaurants en winkeltjes maar het heeft zeker sfeer. Het heeft voldoende mogelijkheden om de eetlust die wordt opgewekt door een goede wandeling langs de zee te faciliteren. Een belangrijke eigenschap zoals wij bij terugkomst van onze wandeling achter kwamen.
De natuurlijke bogen; de Falaises
Als je het centrum uit bent loop je zo de boulevard op die je direct een uitzicht geeft op de rotsen en de beroemde bogen boven de zee. Waarom de bogen hier zijn gevormd zijn de geleerden nog niet helemaal uit. De populaire theorie is dat de bogen zijn ontstaan door de stroom van een ondergrondse rivier maar er zijn ook wetenschappers die denken dat het te maken heeft met de samenstelling van het gesteente. Zo’n mysterie maakt het alleen maar mooier.
Hoe dan ook is het een indrukwekkend en sta je op de boulevard voor een keuze. Ga je links of rechts? Wij kozen, op aanraden van de bekende groene reisgids, om naar links te gaan. We misten daardoor het uitzicht op de mooist van de twee bogen; de Falaise d’Aval en het kerkje ter ere van Maria die op de rots aan de rechterkant is gebouwd.

De falaise La Manneporte is niet te zien vanaf het stadje maar is wel de grootste natuurlijke boog.
Daar staat tegenover dat je wel zicht krijgt op de twee andere natuurlijke monumenten die zich achter de eerste boog bevinden. De Aiguille d’Etretat is een hoge piek die compleet in de zee staat en de Falaise La Manneporte is nog een boog maar dat drie keer zo groot als de eerste. Dit is de boog die je wilt zien en waarom je Étretat bezoekt.
Trap
De boulevard eindigt bij een trap aan de voet van de rots. Als het eb is kun je over het strand naar een tunnel in de rots wandelen waardoor je een ander strand kan bereiken. Helaas was dat voor ons geen optie; de branding had bijna compleet bezit genomen van het strand waardoor de tunnel niet bereikbaar was.
Vlak naast de eerste trede van de trap omhoog staat nog een kleine herinnering uit de twintigste eeuw; een Duitse bunker die de Geallieerden uit West-Europa moest houden. Het dak van dit militaire bouwsel vormt het eerste uitkijkpunt van de route omhoog.
Wandelpad GR 21
De boulevard en de trap vormen trouwens een onderdeel van het wandelpad GR 21 die begint van Le Tréport en eindigd in Le Havre. De GR routes zijn lange afstand wandelpaden die je overal in Frankrijk vindt. De GR 21 bestaat voor een groot deel uit paden die vroeger door de douaniers werden gebruikt om de zee in de gaten te houden; de sentier des douaniers.

De rotsen zijn op veel plekken meer dan vijftig meter hoog.
Zeker in het toeristenseizoen is het op de trap flink druk en loop je bijna in rijen naar boven. Eenmaal boven weet je direct waarom je dit doet; het uitzicht op Étretat is hier geweldig en als je omdraait zie je de prachtige Falaise La Manneporte.
Als je genoeg hebt gelopen dan kan je hier ophouden maar ik zou iedereen aanraden om even door te lopen naar de tweede boog. Het klimwerk zit er voor een groot deel op en vanaf de rotsen op de tweede boog heb je een prachtig uitzicht op de eerste.
De wandeling is erg aangenaam het uitzicht is uniek, het licht op de rotsen en de zee is echt prachtig. Er zijn eigenlijk maar twee nadelen en dat is dat het hier best druk kan zijn waardoor je echt niet het idee hebt dat je door de natuur aan het wandelen bent. Als je even doorloopt bij de tweede boog, de Falaise La Manneporte, wordt het onmiddellijk rustiger en dat geeft je een idee hoe het hier kan zijn.
Het tweede nadeel is dat er direct naast het pad een golfbaan is. Natuurlijk is dat beter dan een vieze stinkfabriek, een militair oefenterrein of een kerncentrale en ik gun iedereen ook zijn sport maar toch kwam het een beetje vreemd over. We liepen daar met misschien wel duizenden toeristen op een nauw pad en aan de andere kant van het hek stonden twee mensen tegen een balletje te slaan. Het voelde vreemd aan en ik zou mij ook opgelaten voelen als ik dat zo’n balletje in een gaat zou moeten slaan. Het hoort daar gewoon niet.
Na een mooie wandeling beseften we ons bij de binnenkomst van het dorp dat we een gezonde trek hadden gekregen en hebben daarom maar wat genuttigd. Dat kan dan ook prima in Étretat.
Ploumanac’h: wandelparadijsje aan de zee met roze rotsen en heide ****
Rondrijden
Ons bezoek aan Ploumanac’h was onderdeel van een autotripje langs de kust. Het was een mooie julidag en we waren al een uurtje aan het rijden toen ik even de weg kwijt was. Dat komt niet vaak voor maar ik hou er niet van om altijd de navigatie aan te hebben en dus we rijden vaak maar een beetje in het rond met een vaag idee welke richting we op willen. De wegbewijzering in Frankrijk is uitstekend en zo komen we vaak onverwacht op leuke plekjes.

Het strand bij laag water. links bij de kade staat een beeld van de plaatselijke heilige.
Soms gaat het mis en dat was nu het geval. Ik had geen idee welke kant we op moesten en dus ging de navigatie aan. We bleken ons een kilometer of drie van Saint-Guirec te bevinden en we besloten daar maar eens te gaan kijken.
We troffen een parkeerplaats met een dynamische drukte van gezinnen die beladen met schepjes, koelboxen, parasols en handdoeken hun auto verlieten. Het was duidelijk dat we in de buurt van een strand waren. Er was nog precies één parkeerplekje vrij waarna wij ook onze bolide achterlieten en ons mee lieten voeren met de stroom strandgangers.
Leeg strand
De route liep door een aardig straatje met barretjes, ijssalons en een fijne bakker om vervolgens op een pleintje te eindigen. Vanaf daar kan je het strand op waar het tot onze verbazing helemaal niet druk was. Waar waren al die mensen gebleven?
Eenmaal op het strand zagen eerst een soort monument met een beeld erin. Het was een beeld van de heilige Guirec die hier aan land ging om een klooster te stichten. De vrouwelijke inwoners van het dorp hadden de gewoonte om een stokje in de neus van het beeld te steken om zo de kans op een goed huwelijk te vergroten. Het is mij niet duidelijk of dit eigenaardige gebruik ook nu nog voorkomt maar bij ons bezoek was de neus van de heilige vrij.

Eén van de enorme rotsen vlakbij het water. Bij hoog water staan deze stenen waarschijnlijk onder water want het verschil tussen hoog en laag water is hier heel groot.
Nadere bestudering van de mensenstroom leerden ons dat de meeste mensen een pad namen dat verdween tussen een aantal enorme roze rotsen. Eenmaal tussen de rosten begrepen we pas dat de kust hier totaal anders is dan onze keurig rechte zandstranden in Noord-Holland.
De kust is zeer grillig, wisselt continue tussen rotsen en zand, heeft talloze eilandjes, inhammen en kleine lacunes. Tel daarbij ook nog het enorme verschil tussen eb en vloed en het heldere zeewater en je hebt een zeer dynamische kuststrook.
Het is van een wonderbaarlijke schoonheid waar je even stil van wordt als je het voor het eerst ziet. We besloten dan ook om op een rots gewoon even te gaan zitten en een half uurtje alleen maar te kijken. We hadden geen zwemspullen mee en hadden geen haast en genoten vol van het panorama dat voor ons zich uitstrekte. Ook onze pubers zagen de schoonheid van de plek direct.
GR 34: Sentier des Douaniers
Eenmaal terug op het pad troffen we een hele club mensen met stevige schoenen aan en rugtassen om. Het waren Nederlandse wandelaars die een mooi plekje zochten om wat te eten en te drinken. Of ik iets wist. Ik wees ze de plek waar wij net hadden gezeten en vroeg wat hun route was. Ze bleken een deel van de GR 34 te wandelen; het Sentier des Douaniers.
Een beroemde route van tweeduizend kilometer die de hele kustlijn van Bretagne volgt vanaf de Mont-Saint-Michel tot aan Saint-Nazaire vernoemd naar de grensbewaking die hier vroeger het land tegen smokkelaars en andere tuig bewaakten.

Een catamaran ligt voor anker in één van de lagunes.
Eén van de wandelaars vertelde enthousiast over hun tocht. Vanzelfsprekend liepen ze niet het hele pad maar waren toch al acht dagen onderweg en dat had een onvergetelijke indruk gemaakt. “Maar”, zo vertelde ze mij, “de kust hier bij Ploumanac’h is wel heel erg mooi. Hier hebben de rotsen de meest vreemde vormen en zorgen de vele inhammen en lagunes voor unieke vergezichten.”
Oude haven
Nadat we afscheid hadden genomen probeerde ik mij voor te stellen hoe het zou zijn om het hele pad af te lopen. Het leek mij wel wat en zag mij al dagen lang wandelen langs deze fantastische kust. Wellicht ga ik dit in de toekomst doen. Ondertussen waren we doorgelopen en liepen we langs de haven van Ploumanac’h.

Dankzij een stuw valt de haven tijdens laag water niet helemaal droog.
Deze voormalige vissershaven ligt in een baai die dankzij van een stuw in de nauwe opening naar de zee bij eb niet helemaal droog valt. Het was een aangenaam gezicht om de grotere pleziervaartuigen in de haven te zien dobberen terwijl kleinere boten langs de kant droog waren gevallen.
We besloten even een ijsje te halen waarna we onze roadtrip vervolgden. We zagen die dag veel andere mooie dingen, maar zo mooi als hier werd het niet meer.
Peyrusse-le-Roc: prachtig spookstadje vol ruïnes in de Aveyron ****
Aveyron; schatkamer van dorpen
Ondanks dat we op minder dan twee kilometer van Peyrusse-le-Roc een gite hadden, best een leuke overigens, bezochten wij Peyrusse-le-Roc pas op de laatste dag. Zo gaat het vaak als je ergens vlakbij woont; je ontdekt pas laat hoe leuk het is. Nu waren we bij aankomst al door het dorpje gereden en we hadden al een paar keer het afval weggebracht maar van een echt bezoek was het nog niet gekomen.

Het dorp ligt op een bergkam en heeft aan twee kanten een prachtige uitzicht op het landschap.
Niet zo gek want de Aveyron is een streek waar ze de mooie dorpen zo’n beetje hebben uitgevonden waardoor we het maar druk hadden met het bezoeken van andere dorpen zoals Belcastel, Najac en Conques. Met al dat moois om je heen vergeet je al snel dat er om de hoek een geweldig dorp ligt.
Na een extreme warme week besloten we het de laatste vrijdag wat rustiger aan te doen. De warmste dagen waren voorbij en aan alles voelde je dat er een storm op komst was. Na een uurtje in de tuin van onze gite vroegen we ons toch af of we toch niet iets moesten gaan doen nu het nog droog was. En dus gingen we toch maar even een kijkje nemen in het dorp waar we officieel een week te gast waren en dat viel helemaal niet tegen.
Op een bergkam tussen groene valleien

De Office du Tourisme was dicht maar er staan voldoende wegwijzers om niet de weg kwijt te raken.
Het huidige Peyrosse-le-Roc ligt op een pas tussen twee prachtige groene valleien. De huizen zijn bijna allemaal gebouwd in de achttiende eeuw en het geheel ademt een gemoedelijke zuidelijk sfeer.
Zoals vaak parkeerden wij de auto rond lunchtijd. En ondanks dat we in onze gite nog een gebakken ei hadden genuttigd, kregen we het moeilijk bij het passeren van het plaatselijke café. De geluiden, de geur en de gezelligheid van het terras wezen erop dat de lunch aanstaande was en dat was aanlokkelijk.
Opvallend detail daarbij is dat een groot deel van het terras zich bevindt in de tuin van de burgemeester, die, volgens het bord op het hek, tevens de historicus van het dorp is. Een prachtige titel natuurlijk die je in Nederland dat niet zo snel op een bordje zal zien.
Pleintje bij de kerk
De charmante straatjes leidden ons gelukkig van de aanstaande lunch af waar we terechtkwamen op een vriendelijk pleintje naast de kerk. Een kerk nodigt altijd uit om even te bestuderen. Het betreft hier een vrij sobere versie met boven de entree een interessant beeldje van Maria met kind. Ook binnen is de kerk niet erg uitbundig maar het loont toch de moeite om even naar binnen te lopen.
Dit gedeelte van het dorp was niet helemaal nieuw voor ons want bij het wegbrengen van het afval konden wij de nieuwsgierigheid niet konden bedwingen en waren we even kort door het dorp gelopen. Een groot bord bij de eerder genoemde poort had ons toen al duidelijk gemaakt dat er hier meer was te beleven.
Op het pleintje was die avond één jongetje aan het voetballen. Een beetje jammer en ik stelde mij voor dat er verder geen leeftijdgenootjes in het dorp waren die met hem een balletje konden trappen. Deze gedachte werd nog eens onderstreept omdat hij zo nu en dan de bal met enige frustratie de bal hard en hoog tegen de kerk aantrapte. Nu ben ik geen gelovig man en ik vind dat de jeugd de ruimte nodig heeft om hun sportieve ambities te kunnen ontwikkelen, maar om daarvoor een eeuwenoude kerk daarvoor op te offeren gaat mij toch aan het hart. De kerk kon het wel hebben, bleek.

De poort in het dorp markeert de plaats waar in de middeleeuwen een burcht stond waar de stad en omgeving vanuit werd geregeerd.
Toen ik twee dagen later ik de kerk nog eens goed van buiten bekeek zag ik ineens dat de toekomst van het jongetje niet in de Europese stadions lag. Zijn voetbal lag namelijk op een vensterbank van een hoog venster in de klokkentoren gespietst op de stekels die duiven moet beletten te landen op het monument. Terwijl ik mij afvroeg of dit nu terecht was of niet werd ik afgeleid door een schilder die op de eerste etage van het huis tegenover de kerk een schilderij aan het maken was. Kerk, kasteel, pleintje en een kunstenaar; dit is een Frans dorp éénentwintigste eeuw!
Even verder op het plein is de Office du Tourisme te vinden waar je voor een klein bedrag een audiotoer met kaart van het dorp kan kopen. Natuurlijk was hij gesloten want het was lunchtijd. Veel maakt het niet uit want de route naar het middeleeuwse stadje, of wat er van over is, staat goed aangegeven.
Zilvermijnen
Peyrusse-le-Roc was namelijk aan het einde van de middeleeuwen een redelijke stad met meer dan 3500 inwoners. In deze streek is dat nu al een flink dorp maar zeker in de dertiende eeuw was dat groot. Naast de strategische ligging was de aanwezigheid van een zilvermijn de reden waarom het hier een bedrijvige boel moet zijn geweest.
Deze mijnen werden al in de oudheid geëxploiteerd maar pas in de achtste eeuw voor het eerst genoemd toen Pepijn de Korte, gezien zijn bijnaam vreemd genoeg de vader van Karel de Grote, Peyrusse probeerde te veroveren.
Verlaten stad

De kerktoren van de kerk is oorspronkelijk gebouwd als een toren van het kasteel. Het is één van de weinige overbleven onderdelen van het verdedigingswerk. Als je goed kijkt ligt er een voetbal op de vensterbank voor de zuil tussen de twee onderste ramen.
De stad was in de zeventiende eeuw over zijn hoogtepunt heen toen langzaam maar zeker het zilver uit Amerika werd geïmporteerd. Rond 1700 was het klaar en kort daarna wisselden de laatste bewoners de benedenstad in voor het huidige dorp op de heuvel. De stad verloor haar bestuurlijke functie, de plaatselijke baljuw zetelde hier, en werd in bezit genomen door de natuur tot dat een aantal jaar geleden werd besloten om de ruïnes toegankelijk te maken voor het publiek.
Het plein naast de kerk was ooit onderdeel van het kasteel dat hier stond. Alleen de eerder genoemde poort en de toren van de kerk zijn nog overblijfsel van de burcht. De stad zelf had zijn eigen verdedigingswerken en dat is ook het eerste wat je ziet als je afdaalt.
De twee torens van Roc de Thaluc
Vlak na het verlaten van het dorp sta je op een terras met een prachtig uitzicht op een twee torens op een enorme rots. Het geheel heet Roc de Thaluc en doet denken aan het aan Lord of the Rings film. Wie wil kan via drie steile trappen, ladders bijna, de torens nader bekijken. Dat is minder eng dan het lijkt maar voor mensen die minder goed ter been zijn zou ik het niet aanraden.

De twee torens van Roc-de-Thaluc staan op een 150 meter hoge rots en domineren de omgeving. Je kan er met een steil trap komen.
De torens geven een beetje een beeld dat hier een belangrijk stadje was dat verdedigd moest worden. Het schijnt dat de hele stadje ommuurd is geweest en dat lijkt mij niet onwaarschijnlijk aangezien Frankrijk in de late middeleeuwen werd geteisterd door gewapende conflicten zoals de Honderdjarige Oorlog.
Als je verder afdaalt duik je als snel een bos in waar een aantal zaken met betrekking tot de mijn zijn te bewonderen. Daarna kom je bij een splitsing met een oude donjon dat ook deel uit maakte van de verdedigingswerken van de stad. Ook kom je langs een praalgraf uit de veertiende eeuw dat nu goed is beschermd tegen de elementen en toeristen. Het staat bekend als het graf van de koning maar het was mij niet duidelijk wie er in heeft gelegen.
Ruïne van kerk
Indrukwekkend wordt het als je de overblijfselen van de kerk ziet. De ruïne is duidelijk te herkennen als kerk met zijkapellen en bogen maar het overgrote deel van dit religieuze bouwwerk is verdwenen en overgenomen door de natuur. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat het in de achttiende eeuw is gebruikt als steengroeve bij de bouw van het huidige dorp.
Toch is dit bijna een magische plek omdat het wel duidelijk wordt onderhouden maar toch ook helemaal verwilderd. Ik ben in Engeland ooit in Fountains Abbey geweest, een verwoest klooster, en daar hing een beetje dezelfde sfeer.

De ruïne van de oude kerk is een bijzondere plek waar de natuur bezit heeft genomen van het gebouw.
Bijzonder is ook de synagoge die tegen de kerk is aangebouwd. Nu is het niet veel meer dan vier muren maar de kennis dat in dit kleine gebouw ooit Joodse eredienst is gehouden is wel bijzonder. Zeker omdat je in Frankrijk sowieso weinig Joodse gebouwen ziet.
De laatste grote ruïne is een oud ziekenhuis genaamd Hôpital des Anglais. Waarom het zo heet ben ik niet achter gekomen maar het is een enorm gebouw dat dienst deed als ziekenhuis. Dat zie je wel meer bij mijnsteden want ook in Elzas bezochten we een oude mijn waar en ook daar was een ziekenhuis. Daar werd verteld, en ik ga er vanuit dat ze hier goede bronnen voor hebben en dus waar is, dat elke mijnwerker in de zestiende eeuw een deel van zijn opbrengst afstond aan het ziekenhuis. Een voorloper van een ziektekostenverzekering waar ze in Amerika nog steeds mee worstelen.
Helemaal beneden sta je vrij plots bij een bergbeek waar een nog een brug en een kapel in opvallende goede staat. Deze heet de Notre-Dame-de-Pitié en is in de negentiende eeuw helemaal herbouwd. Helaas is hij niet open. Bij plek bij de beek is samen met het begin van de wandeling bij de torens een perfecte plaats voor een picknick.
Zeker op warme dagen biedt het stomende water ook nog eens verkoeling. Wees wel een beetje zuinig met de wijn want om terug te komen naar het dorp moet je nog flink klimmen. Je kan deze wandeling doen op slippers, maar je doet er goed aan om je schoenen aan te doen.
Voor de wandeling naar boven volg je het zelfde pad omhoog maar sla je bij de donjon af. Dit pad leidt je langs nog een oude poort waar tegenwoordig weer gewoon mensen wonen. Daarna is het even zoeken en volg een pad links terug naar het dorp. Dit is best steil en je hebt het idee dat je door iemands tuin loopt maar uiteindelijk sta je aan het begin van de straat. Nog even klimmen en dat dat je weer bij de uitnodigende dorpskroeg. Na een stevige klim is een koel drankje wel een verdiende beloning.
Aigues-Mortes: middeleeuwse vestingstad bij de Camargue ****
Wij bezochten Aigues-Mortes laat in de middag en toen wij naar binnen wilden ging de kassa net dicht. Als je de muren wilt beklimmen moet je voor half zes binnen zijn. De muren hebben de stad in het verleden niet alleen tegen vijandelijke legers beschermd, maar ook tegen de harde zoute zeewind. Hierdoor zijn er veel huizen binnen de muren goed bewaard gebleven.

In de haven van Aigues-Mortes lag deze Nederlandse platbodem. Het is een stukje varen maar het moet fantastische zijn om met deze boot over de Middellandse Zee te varen.
Het kaarsrechte stratenplan doet denken aan de organisatie van de Romeinen maar toch is deze havenstad aan de Middellandse Zee een echte middeleeuwse stad. Havenstad? Jazeker, de stad ligt niet aan zee maar via een kanaal was is die wel te bereiken. Helaas verzandden de boel en werd de stad onbereikbaar voor zeeschepen en namen concurrerende havens het stokje over.
Brugge is ook zoiets overkomen, ook deze stad werd afgesneden van de zee waarna andere havens de functie van handelscentrum overnamen. En net als de Vlaamse stad legde Aigues-Mortes hierdoor bijna het lootje en waren de beide steden in de negentiende eeuw behoorlijk vervallen. Maar in tegenstelling tot Brugge is bij het restauratie hier geen geweld gedaan aan de middeleeuwse oorsprong en loop je nu door de stad zoals hij in de veertiende eeuw moet zijn geweest.
Strak stratenplan
In tegenstelling tot Brugge is Aigues-Mortes in één keer aangelegd en nog altijd goed te zien. Steden die op deze wijze worden gebouwd zijn bijzonder, zeker in Europa. De meeste steden en dorpen zijn gegroeid en dat zie je terug in het stratenplan, wat vaak meer straat is dan plan. Het is een zooi van aan elkaar gegroeide straatjes en dat vinden we over het algemeen heel gezellig.

De straten in Aigues-Mortes lopen recht en lopen van noord naar zuid of van oost naar west.
In het westen van Frankrijk zijn er dorpen die zijn gebouwd volgens een plan, de zogenaamde Bastide-dorpen zoals Monflaquin, Villereal en Monpazier. Deze dorpen werden volgens een strakke plattegrond van 550 bij 300 meter gebouwd met vijf straten van links naar rechts en vijf van boven naar beneden. Aigues-Mortes heeft precies deze afmetingen, niet zo gek want het is net als de dorpen in het zuidwesten gebouwd in de dertiende eeuw.
Lodewijk IX de Heilige
De stad werd gesticht door Lodewijk IX. Hij vond het nodig om een havenstad aan de Middellandse Zee te hebben want die had hij nog niet. De Provence was nog geen Frankrijk en de hoek bij Perpignan tot aan Montpellier was in handen van de koning van Mallorca en dus ook niet Frans.
Slechts een klein strookje land tussen Marseille en Montpellier kwam in handen van de koning. En daar hoefde hij niet eens voor te trouwen of te vechten want hij kreeg het van het klooster van Psalmodi, dat iets verderop lag.

De stichter van de Stad, Lodewijk de Heilige, heeft natuurlijk een eigen plein. Naast een groot beeld van de man vind je hier fijne terrassen waar je ook goed kan eten.
En dat juist een klooster hem dit gaf was geen toeval. Lodewijk IX was namelijk een zeer vroom man die zich zijn leven lang heeft ingezet voor de kerk. Ook de stichting van Aigues-Mortes had een vroom karakter omdat de koning zich hier maar liefst twee maal inscheepte voor een kruistocht. De laatste keer vertrok hij met een leger naar Tunis en dat verliep niet helemaal volgens plan en het werd uiteindelijk ook zijn ondergang. Niet lang daarna werd hij door de Paus heilig verklaard waaraan hij zijn bijnaam ‘De Heilige’ ook aan te danken heeft. Al werd hij ook al tijdens zijn leven zo genoemd. Enfin hij heeft hem dan nu echt verdiend.
De monniken wisten trouwens wel wat ze weggaven want het gebied was in de middeleeuwen, en ver daarna trouwens, bijzonder onaangenaam om te wonen; het ligt midden in een moeras en dat was geen pretje. Om mensen naar Aigues-Mortes te lokken verleende de koning de inwoners allerlei privileges en voordelen. Een strategie die ook werd toegepast bij de eerder genoemde bastide-dorpen langs de Lot.
Monopoly
Daarbij kreeg de stad de monopoly over de Franse handel op de Middellandse Zee en samen met de zoutproductie die hier al sinds de oudheid aanwezig is, vormden deze de basis van een bloeiperiode die duurde tot het einde van de vijftiende eeuw. De Provence kwam toen voorgoed bij Frankrijk waarna Marseille zich ontwikkelde tot de belangrijkste haven.
Deze neergang is voor ons nu eigenlijk een zege want Aigues-Mortes is hierdoor niet verder ontwikkeld, werd er niet veel verbouwd of afgebroken en kunnen wij nu een leuke middeleeuwse stad bezoeken. Wij waren er midden in de zomer en dan is het best wel druk. Maar als je het een beetje slim aanpakt valt het wel te doen.
’s Morgens of einde van de middag
Als je de rondwandeling over de verdedigingsmuren wilt maken is het verstandig om vroeg in de ochtend te gaan. Dan is het nog niet zo druk in de zomer niet zo warm. Daarna behoort een duik in de zee tot de mogelijkheden want de stranden van La Grande Motte liggen echt om de hoek.
Wij bezochten de stad juist na een duik en dat is ook goed te doen. Je parkeert de auto aan de andere kant van het kanaal waarna je via een korte wandeling over de kade de hoofdpoort van de stad bereikt. Langs de kade is een drukke jachthaven en het is altijd leuk om langs bootjes te lopen. Om de stad te bereiken moet je een brug over en een spoorlijn waar een modern maar toch guitig treintje rijdt.
Tour de Constance
Naast de hoofdingang staat een indrukwekkende toren; de Tour de Constance. Deze 41 meter hoge toren is in tegenstelling tot de verdedigingsmuren nog gebouwd door Lodewijk IX. Het is precies zo’n toren die je voorstelt als je denkt aan een middeleeuwse vesting; groot, plomp en indrukwekkend. Het viel mij op hier voor de poort een typische zeegeur was te ruiken. Dit was niet echt heel prettig en het kan natuurlijk aan die dag liggen en gelukkig was in de stad zelf niets van te merken.

Direct bij de hoofdingang kan je de muren op. Deze foto is duidelijk na sluitingstijd genomen want normaal is het hier tijdens de zomer redelijk druk.
Eenmaal binnen de poorten sta je op een plein waar je de muren op kan. Het was er druk maar nog wel te doen. Je loopt als vanzelf de hoofdstraat in waar het wemelt van de toeristische winkels. Herkenbaar was de blik van één van de bewoners die ons passeerde; een combinatie van gelatenheid en irritatie zoals je die ook wel ziet bij Amsterdammers.
Ondanks de drukte is het hier wel erg mooi en als je een beetje goed kijkt kan je genieten van de mooie huizen. Ook culinair is het allemaal niet zo heel slecht. Vooral rondom het centrale plein, Place Saint Louis, zijn tal van restaurants waar je redelijk tot goed kan eten. De toeristische industrie is hier nog niet helemaal los gegaan. Leuk is ook om even aan ander straatje te nemen en voordat je het weet loop je weg van de drukte en krijg je een heel andere indruk van het karakter van de stad.
Hoewel wij in augustus Aigues-Mortes hebben bezocht denk ik dat het in het voor- en naseizoen het hier een stuk rustiger is en dat je veel beter de stad kan zien.
Het koninklijke kasteel van Amboise: De renaissance en het graf van Leonardo da Vinci ****
Clovis
In de vroege middeleeuwen duikt Amboise in de geschiedenisboeken op. Op de Ille d’Or, het eiland in de Loire, ontmoet koning van de Merovingers Clovis de koning van de Visigoten aan het begin de zesde eeuw. Deze Visigoten hadden een groot rijk dat een deel van het huidige Spanje en het zuiden van Frankrijk omvatte. De uitkomst van deze topconferentie was een vredesakkoord.
Het bleek echter niet veel waard want kort daarna trok Clovis, die wordt gezien als de eerste koning van Frankrijk, met zijn leger het gebied van de Visigoten binnen en versloeg het leger van zijn voormalige ‘vriend’ in een veldslag bij Vouillé. Daarbij zou hij eigenhandig de Visigotische koning hebben gedood. Zo gingen die zaken in die tijd. Door deze overwinning brak Clovis de macht van de Visigoten in Gallië en deze gebeurtenis wordt gezien als de geboorte van Frankrijk als natie.
Vikingen
Maar terug naar Amboise waar het lang stil bleef. In de negende eeuw kregen de inwoners het flink aan de stok met de Noormannen die rovend door West-Europa trokken. De stad werd geplunderd, weer op gebouwd en opnieuw geplunderd. Opnieuw werd Amboise opgebouwd en dit keer goed want het stond toen bekend als de stad met de beste verdediging van West-Europa. De Vikingen begrepen dit kennelijk ook want die bleven weg en de stad bloeide op.
Kasteel om te wonen, niet om te vechten

In deze zaal met palmgewelven werd hof gehouden en dus werd vanaf hier feitelijk Frankrijk geregeerd.
De echte bloeiperiode van Amboise moest echter nog komen. Dankzij allerlei intriges en ingewikkelde politieke ontwikkelingen kreeg uiteindelijk de Franse koning Karel VII in 1431 het kasteel in handen. Zijn zoon en opvolger Karel VIII, qua voornamen waren ze niet echt origineel, groeide erop en ging er toen hij eenmaal zelf koning was, wonen met zijn vrouw en kinderen.
Deze Karel VIII liet het kasteel flink verbouwen en maakte er een waar lustoord van. Daarmee was Amboise één van de eerste Franse kastelen waarbij de functieverandering van verdediging naar woon- en werkplek voor de koning en zijn regering ook in het ontwerp te zien is.
Hier geen hoge verdedigingstorens en versterkte poorten met daarboven ketels met kokende olie maar elegante vleugels met grote zalen waar het hof kon zetelen. Bovendien liet Karel VIII een enorm tuin aanleggen volgens de laatste mode uit Italische schiereiland; de Renaissance had Frankrijk bereikt en daarmee de bloeiperiode van Amboise.
Het eerste deel van de zestiende eeuw is de Loire vallei het middelpunt van Frankrijk en Amboise vormt samen met Blois het decors van de hofhouding van de koning. Met name onder Frans I wordt hier enorm veel gebouwd, geschilderd en aan wetenschap gedaan.
Leonardo da Vinci

Boven de hoofdingang toornt de kapel van Sint Hubertus uit, het is tevens de plek van het graf van Leonardo.
In 1516 arriveert zelfs Leonardo da Vinci in Amboise. Op het einde van zijn leven dreigt hij in Florence te verpieteren en dus gaat hij maar al te graag in de uitnodiging van de Franse koning voor een functie aan zijn hof. Hij neemt zijn intrek Clos Lucé, een ander kasteel in Amboise waar nu een heel interessant museum te vinden is, een aanrader.
De superster van de renaissance raakt bevriend met de Franse koning en sterft drie jaar later in Amboise en ligt begraven in het de kapel van St. Herbertus. Dat is het enige gebouw dat bewaard is gebleven langs de ommuring. De kapel is een fraai stukje bouwkunst en bij een bezoek aan het kasteel kan je er niet omheen. Het gebouwtje staat pal boven de huidige hoofdingang en hangt met zijn achterkant als het ware over het straatje onder het kasteel heen.
Eenmaal op het terrein trekken twee zaken onmiddellijk je aandacht. Ten eerste de twee vleugels van het kasteel die er nog staan en de horde Italianen die zich hebben verzameld voor een gebouwtje in een hoekje van het terrein. Dat laatste is natuurlijk de kapel waar de man met de baard ligt die in de eenentwintigste eeuw nog opvallend populair is. Tot mij verbazing worden hier dagelijks duizenden Italiaanse toeristen uitgelaten om op de foto te gaan met de bekendste Italiaan uit de geschiedenis. Of toch niet?
Is Leonardo een Italiaan?
Want Italië bestond natuurlijk nog helemaal niet vijftiende eeuw. Ga je daar wel van uit dan is Julius Caesar ook een Italiaan zijn en die is minstens zo beroemd. Daarbij komt nog de vraag of de goede man hier ook werkelijk ligt. Wat is er aan de hand? Tijdens de Franse Revolutie, zo rond 1790, is ook dit kasteel niet gespaard gebleven en is de boel behoorlijk ‘verbouwd’. Daarbij moest het graf van Leonardo het ook ontgelden en is verwoest. Hierdoor is het moeilijk te zeggen of de kunstenaar hier nu echt ligt te begraven of dat er iemand anders ligt.

Het graf van de bekendste Italiaan uit de geschiedenis. Of toch niet?
Maar dat maakt eigenlijk niet uit. De Italianen die wij hier zagen waren duidelijk van mening dat hij hier wél lag. Daarbij is dit de plek waar hij na zijn dood is begraven en heeft hij er bijna drie eeuwen gelegen. Ieder zijn waarheid lijkt mij in dit geval. Het is natuurlijk wel bizar dat het graf van Leonardo ligt in een laatgotische kapel dat helemaal in niets aan de renaissance doet denken.
Naast het graf van Leonardo heeft het kasteel veel meer te bieden. Allereerst ligt het echt bijzonder prachtig aan de rivier. Wij hadden vrij regenachtig weer maar we hebben ons evengoed lang vermaakt met het uitzicht over de Loire. Het is werkelijk prachtig. Daarbij zijn ze in negentiende eeuw zo goed geweest om bijna alle gebouwen van het kasteel te slopen waardoor je vrij uitzicht hebt.
Bijzondere tuin
Naast het uitzicht is ook de tuin bijzonder mooi. Het is lekker ruim opgezet want de meeste oorspronkelijke gebouwen zijn er niet meer. Vreemd genoeg liep ik hier op een heuveltje tegen een kleine begraafplaats aan, dit keer van islamistische snit. Dat verwacht je hier niet. Het bleek om een aantal leden te gaan van een Algerijnse Emir genaamd Abd al-Kader.

Een islamitische begraafplaats is niet iets wat je verwacht in de tuin van een koninklijk kasteel in Frankrijk. Het is een interessant verhaal hoe dit zo gekomen is.
De man zelf ligt hier niet maar wel een aantal mannen uit zijn gevolg. Na enige bestudering bleek deze Abd al-Kader een interessant historisch figuur die in de tweede helft van de negentiende eeuw een opstand in Algerije tegen de Franse leidde. Zijn opstand mislukte en hij werd met een heel gevolg gevangen gezet in het kasteel van Amboise. Dat stond toch leeg. Best een aardige gevangenis zou je zeggen.
Na vier jaar werd hij vrijgelaten en vertrok hij naar Damascus waar hij later een flink aantal christenen redde van een bloedbad. Door deze daad werd hij een held in Frankrijk en kreeg hij een hoge onderscheiding van Keizer Napoleon III. Hij stond ook in het westen in hoog aanzien en was een graag geziene gast in de Europese hoofdsteden. Het kan verkeren.
Met een paard door een toren
Twee andere opvallende zaken in de tuin zijn de torens. Die zijn namelijk frappant groot en breed opgezet. Zo breed dat er zelfs een koets omhoog kan en dat is ook precies de bedoeling want de koninklijke gasten konden hier gewoon in hun voertuigjes lekker naar boven rijden.
Tot slot is er natuurlijk het kasteel zelf, althans de twee vleugels die er nog staan; de oude gotische vleugel is gebouwd onder Karel VIII, de andere is gebouwd onder zijn opvolger Lodewijk XII en is in renaissance-stijl opgetrokken. Dat klinkt als een enorme stijlbreuk maar als je er voor staat valt het eigenlijk wel mee. Beide vleugels zijn even groot en je moet echt naar de details kijken wil het verschil zien.
Binnen is er een mooie zaal te zien waar de koning hof hield. Het plafond wordt gedragen door een palmgewelven als je ze ziet begrijp je direct waarom deze zo heten. De techniek was in de zestiende eeuw nog niet in staat om het plafond in één keer te dragen en dus staan er allemaal zuiltjes. Naast de zaal zijn er nog andere interessante vertrekken onder de privévertrekken van koning Karel VIII. Hier zijn prachtige meubelen en mooi wandkleed te bewonderen. Op mij maakte vooral het uitzicht vanaf de grote ronde toren indruk. Hier heb je niet alleen een mooi uitzicht op de Loire maar kan je ook goed het dak met zijn dakkapellen zien.
Die: Een gezellig dorp midden in de Vercors ****
Deze kapel is alleen open op bepaalde dagen in het jaar en enkel via een rondleiding te bezoeken, omdat de overblijfselen erg fragiel zijn. Het historische stadsdeel van Die is erg gezellig met overal kleine straatjes en schattige huisjes. Veel Romeinse opschriften en middeleeuwse sculpturen hergebruikt in de gevels van de huizen.
Die bezoeken

De stadspoort is in de derde eeuw gebouwd.
Je bereikt Die vanaf Valence binnen een uur. De route tussen Crest en Die is een prachtige route welke in de zomerperiode midden door de zonnebloem- en lavendelvelden loopt. Het laatste deel van de route is wat ruiger want je rijdt daar de bergen van de Vercors in. Eenmaal in Die aangekomen kun je parkeren in de buurt van het VVV-kantoor. Er is een grote parkeerplaats welke geheel gratis is.
Persoonlijk vind ik de zaterdagmorgen het leukste moment om Die te bezoeken. Dan is er een gezellige markt en kun je er heerlijk zitten op één van de terrasjes. Er is een erg goede bakker waar je een lekker broodje kunt kopen. Het is trouwens helemaal niet raar om met je broodje van de bakker bij het café ernaast op het terras te gaan zitten. Tip: probeer eens de amandelcroissants, deze zijn gemaakt met amandelpoeder waardoor je een croissant krijgt met spijs erin.
Clairette de Die
Die staat bekent om haar Clairette, een witte licht mousserende wijn welke je zowel droog als zoet kunt krijgen. De zoete wijn is bij ons in de familie favoriet en wordt ieder jaar gedronken met speciale gelegenheden zoals Kerst en Oud & Nieuw. In de buurt van Die zijn verschillende wijnboeren te vinden waar je de Clairette kunt kopen en meer kunt leren van het wijnproces.
Activiteiten in de buurt van Die

Die barst van de mooie straatjes.
Wat Die een volwaardige vakantiebestemming maakt is de omgeving rondom het dorp. Het ligt midden in de Vercors, een prachtig berggebied waar je heerlijk kunt wandelen en de mooiste vergezichten krijgt. Beklim bijvoorbeeld de Trois Becs, een van de hoogste bergtoppen van de Vercors met een adembenemend uitzicht.
Zelf heb ik hem al drie keer beklommen en het verveelt niet! Naast de bergen rondom Die stroomt ook de rivier de Drôme langs het dorp. In de zomer is het daarom heerlijk afkoelen. Wat verderop, in de buurt van Saillans kun je er lekker kunt kanoën en relaxen aan een van de vele strandjes. Op 5 minuten rijden van Die is een gaaf boomklimpark, waar je hoog in de bomen kunt klimmen en vervolgens weer naar beneden kunt tokkelen.
Abdij van Pontigny: de grootste cisterciënzer kerk van de wereld ****

De cisterciënzer orde bouwde zijn kerken sober en met nadruk op vormen en afmetingen.
Daarmee hadden ze ook wel een punt want net als de cisterciënzers was de Benedictijner orde begonnen met de wens van veel gelovigen om te leven als Jezus. En dat bleek met succes, want in de tiende en elfde eeuw sloten steeds meer gelovigen zich aan. De orde groeide enorm en werd door schenkingen steeds meer geld, land en daarmee ook macht.
Het belangrijkste Benedictijnse klooster lag niet geheel toevallig ook in Bourgondië namelijk in Cluny. De abt hiervan gold als de machtigste man binnen de kerk. Hij bepaalde wie de Paus was en kon de koning van Frankrijk zijn wil opleggen; een echte eindbaas.
Heel leuk natuurlijk allemaal voor hem maar voor veel gelovigen en geestelijke was de rijkdom van de Benedictijnen een doorn in het oog. De cisterciënzers besloten een nieuwe orde op te richten en ze zouden alles anders doen. Zij wilden leven zoals Jezus had geleefd en wezen daarom persoonlijk bezit en alle luxe af. Monniken bezaten niet meer dan hun pij, liepen op blote voeten en gooiden zand in het eten zodat het maar niet lekker zou smaken.
De cisterciënzers zochten nooit de makkelijkste weg en stichtten hun kloosters op woeste gronden ver van de bewoonde wereld. En woest was het in Pontigny aan het begin van de twaalfde eeuw. Tegenwoordig zoef je er met de auto over een comfortabele weg naar toe maar negen eeuwen geleden was het hier een ondoordringbaar moerrasgebied van de rivier de Serein. Er waren weinig mensen die hier de weg wisten en voor dat je het wist zakte je hier compleet weg in het drijfzand. Je zou het nu kunnen vergelijken met het bouwen van een klooster op Antarctica. Een ware expeditie waar we nu een leuke reality show van zouden maken.

Boven de entree staat een prachtig orgel op een balkon dat duidelijk later is gemaakt.
Het resultaat van de inspanningen van de monniken is vandaag nog altijd te zien want ze bouwden hier in het moeras een klooster met een hele grote kerk. Van het klooster is bijna niets meer over maar de kerk staat er gewoon nog is ook nu nog enorm. De abdijkerk heeft een vloeroppervlakte van 4.000 vierkante meter en is maar liefst 119 meter lang. Daarmee is het maar net iets kleiner dan de Notre Dame in Parijs, die overigens nog gebouwd moest worden.
De vraag is natuurlijk waarom in dit moeras gebied zo’n grote kerk is gebouwd. Dat weten we niet precies maar er zijn wel een paar aanwijzing. Zo is het duidelijk dat het klooster vanaf het begin een groot succes is geweest. Niet alleen de afmetingen wijzen maar ook de functie als één van de vier moederkloosters van de cisterciënzer orde wijst daarop. Er moeten hier veel monniken hebben aangemeld.
Thomas Becket
De belangrijke positie van het klooster van Pontigny wordt onderstreept door het feit dat het zo nu en dan opduikt in de geschiedenisboeken. Opvallend is dat het verschillende keren onderdak gaf aan religieuze dissidenten uit Engeland. De bekendste daarvan is Thomas Becket die als aartsbisschop van Canterbury ruzie had gemaakt met de Engelse Hendrik II en vluchtte naar Frankrijk waar hij langere tijd in dit klooster verbleef.
In 1170 keerde hij terug waar hij in zijn eigen kathedraal in mootjes werd gehakt door ridders van de koning. In de eeuw daarna vluchtten nog twee Engelse geestelijken, ook aartsbisschoppen van Canterbury, naar Frankrijk en vonden in Pontigny asiel. De laatste van deze twee, Edmund Rich van Abingdon, ligt ook in de kerk begraven en werd in de dertiende eeuw heilig verklaard.
Tussen romaans en gotiek

In het bijgebouw staat een prachtige maquette waardoor je een goed idee krijgt hoe het complex er vroeger uit heeft gezien.
De kerk is niet alleen historisch interessant, ook het gebouw zelf is uniek in zijn soort. Het is precies gebouwd tijdens een periode in de bouwkunst waarin veel veranderde; de overgang van de romaans naar de gotiek. En wie er oog voor heeft is dat goed te zien.
Traditioneel start de gotiek met de bouw van de kerk in Saint-Denis in 1122 en toen was de kerk in Pontigny al gebouwd. Maar wie goed kijkt naar deze kerk ziet al duidelijk trekken die je tot de gotiek kan rekenen. De scherpe bogen waardoor het dak wordt gedragen zie je terugkomen in de gotische kathedralen die een paar decennia later en masse in Frankrijk werden gebouwd.
Ook de koor doet qua vorm toch gotisch aan. In tegenstelling tot alle andere cisterciënzer kerken heeft het een kooromgang met daarom heen elf kranskapellen waarvan een aantal zeshoekig en dat zie je zelden. Deze opzet van het koor zie je ook veel terug in de gotiek.
Luchtbogen
Vanaf de buitenkant is het goed te zien dat het koor, de achterkant van de kerk, een net andere constructie heeft dan de rest van het gebouw. Het is duidelijk dat dit gedeelte een eeuw later is gebouwd. De bovenkant van het koor is versterkt met luchtbogen. Ze zijn nog wel wat plomp maar het is een element dat kenmerkend is voor de gotiek. De hoge ramen in het schip en het koor en tevens de roosvensters in zijbeuken zijn elementen die veel werden gebruikt in de gotiek.
Opvallend afwezig is een toren, of torens. De entree van de kerk is laag, opvallend sober en bescheiden vergeleken met de rijk versierde portalen van kerken uit die tijd. Hier wijst niets op de gotiek en doet het allemaal heel romaans aan. Hier herken je de achterliggende ideeën van de cisterciënzer; het eenvoudige leven dat ze wilden leiden werd ook doorgevoerd in de gebouwen. Dit komt ook terug in het interieur.
De cisterciënzers legden ook in hun kerken de nadruk op rust, licht en verhoudingen. Hiermee wilden zij met hun architectuur de nadruk leggen op de spiritualiteit en dat is in Pontigny uitstekend gelukt. Als je binnenkomt dat wordt je getrakteerd met een prachtig lijnenspel dat perfect samengaat met het licht dat op het witte natuursteen weerkaatst.
Architectonisch meesterbrein
De lengte van de ruimte wordt door de eenvoudige vormen op een spectaculaire wijze eenvoudig geaccentueerd. Ondanks de enorme wooah-factor geeft het gebouw je een heerlijk rustig gevoel dat je welkom bent. Het is dan ook heerlijk om rustig de kerk te lopen en de ruimte op je te laten in werken. Dan wordt het duidelijk dat hier een architectonisch meesterbrein aan het werk is geweest. De naam van de bouwmeester weten we niet zoals zo veel bij middeleeuwse gebouwen.
Hoewel de binnenkant van de kerk somber is, is het zeker niet leeg. Boven de ingang ‘hangt’ een indrukwekkend orgel met daaronder een balkon met drie bogen. Het is duidelijk dat dit later is gebouwd. Ondanks de versieringen past het toch wel. Het orgel wordt trouwens nog vaak bespeelt want ik zag in de entree een aantal affiches concerten aankondigen. Zou wel eens mooi kunnen zijn.
Koorbanken

Het koorhek, of beter koorwand, is in vergelijking met de rest van de kerk een druk geheel. De kerk is echter zo enorm dat deze hysterie helemaal niet stoort.
Ook het koor heeft een duidelijke upgrade gehad. Het is bijna helemaal afgesloten van de rest van de kerk door een rijkelijk versierde wand van marmer dat als decor dient van het altaar. Zeker vergeleken met de rest van de ruimte is het een redelijke drukke boel inclusief Korinthische zuilen, vergulden elementen en een tweetal schilderijen.
Net als het orgel is deze wand duidelijk later toegevoegd en wel halverwege de achttiende eeuw. Hoewel smaakvol en bijzonder vaardig gemaakt past dit onderdeel totaal niet in de rest van de ruimte. Dat geldt ook voor de koorstoelen die zich achter de wand bevinden en een eeuw ouder zijn. Ook die zijn prachtig en imposant maar horen hier eigenlijk niet thuis.
De ruimte in de kerk is echter zo groot dat het ook weer niet echt stoort. En het is ook goed om te zien dat een oud gebouw als dit altijd gebruikt is en dan vallen de verbouwingen en toevoegingen eigenlijk wel mee. De gemiddelde woning in Nederland in honderd jaar wel meer verbouwd. Het feit dat het gebouw nog altijd wordt gebruikt is tevens de reden waarom het er nog staat en in zo’n mooie staat is.
Lopend door de kerk kwam ik er achter dat in er onze tijd ook zaken worden toegevoegd aan de kerk. In een aantal nissen zijn er kunstwerken te zien waaronder één met een dozijn handen die uit de vloer staken en in een ander staken roestige pijpen die deden denken aan de lopen van machinegeweren uit de grond. Het had iets met de Eerste Wereldoorlog van doen en zag er aardig uit al betwijfel ik of het er over vijfhonderd jaar nog staat.
Tuin

In de tuin bij de bijgebouwen heerst een heerlijk sfeer. De hoge gevel met het torentje is de ingang van de kerk, de bijgebouwen zijn niet meer origineel.
Nadat we binnen waren geweest en een tijdje in de schaduw van de bomen langs het laantje voor de ingang hadden gezeten, besloten we ook achter de kerk te kijken. Om daar te komen moet je voor de kerk linksaf en dan sta je bijna direct in een prachtige tuin of hofje. De grote bomen om het grasveld zorgen voor een aangename schaduw en de gebouwen op de achtergrond zorgen voor een aangename decor. Een grote ronde waterschaal van natuursteen maakt het plaatje compleet.
Om de achterkant van de kerk te bereiken moet je een pad volgen langs de gebouwen. Hier stond ooit het klooster maar dat die heeft op een klein stukje van het kloosterhof na de eenentwintigste eeuw niet gehaald. De huidige gebouwen zien er mooi uit maar zijn lang niet zo oud. Hoe oud ben ik niet achtergekomen maar binnen is wel een leuke tentoonstelling over het klooster inclusief een prachtige maquette zodat je goed idee krijgt hoe het hier ooit was.
Naast het pad loopt een beekje en die nog een restant vormt van het moeras dat het hier ooit was voordat de monniken besloten de boel hier te cultiveren. Het naam van het pad, Bief du Moulin, wijst erop dat hier een molen heeft gestaan.
De kerk staat met zijn achterkant helemaal los midden in een groot grasveld waardoor je de vorm goed kan zien. Zeker op een mooie dag, zoals bij ons bezoek, is het hier genieten van een bouwwerk dat hier eeuwen geleden is neergezet en nog altijd veel indruk maakt.
Mocht u groot liefhebber zijn van klassieke muziek, dan mag u het muziekfestival voor heilige kunsten “Les Heures Musicales” van Pontigny niet missen, dat eind juli gehouden wordt.